Kleuterbegeleiding en fijne motoriek
Ewald Vervaet
Ontwikkelingspsycholoog en docent bij Stichting Histos
Geraadpleegd op 07-12-2024,
van https://wij-leren.nl/als-fijne-motoriek-moeilijk-gaat.php
De Vlaamse psychomotorische systeemtherapeut Marc Litière (geboren in 1957; licentiaat L.O en Licentiaat kinesitherapie) geeft in januari 2023 na veertig jaar (theoretisch én praktisch) werkzaam geweest te zijn op zijn gebied het stokje over aan twee jongere collega’s. Hij sluit die overdracht af met een boek over de fijne motoriek, vooral bij peuters en kleuters: Als fijne motoriek moeilijk gaat; handleiding voor het begeleiden van kinderen. Het is door hemzelf en die twee collega’s geschreven.
Het boek beschrijft eerst en vooral de Belgische/Vlaamse situatie maar blijkt – helaas – ook op te gaan voor Nederland. Het opent namelijk realistisch, maar somber: de motoriek van kinderen gaat achteruit, in het bijzonder de fijne motoriek. Het boek is echter voor het grootste deel realistisch én optimistisch want het gaat na wat fijne motoriek is en geeft handvaten om die achteruitgang te stoppen en te keren.
De schrijvers brengen de achteruitgaande motoriek in verband met een groter wordende druk op presteren, in en buiten de school: lezen, schrijven, rekenen en andere cognitieve taken krijgen alle nadruk, ten koste van het vrije spel en de intrinsieke motivatie van het kind zelf. Immers, in plaats van het kind dat nog niet schoolrijp is, veel vrij spel te gunnen, wordt het in het huidige onderwijsklimaat geacht zich bezig te houden met zaken waar het niet aan toe is.
Drie delen
Het boek telt drie delen. Deel 1 gaat na wat fijne motoriek is en wat er zoal onder valt. Een eenduidige definitie is er moeilijk van te geven, maar wel kunnen we aangeven wat wel en niet fijnmotorisch is. Allereerst dient de fijne of kleine motoriek onderscheiden te worden van de grove of grote motoriek. Of iets onder die laatste valt of niet, is snel uit te maken: je hart gaat er sneller bij slaan en je gaat er sneller bij ademen. Dus, kruipen, balschoppen en zwemmen zijn grofmotorisch en grijpen, knippen en tekenen fijnmotorisch.
Een definitie van het begrip ‘fijne motoriek’ is ook daarom zo lastig omdat er zoveel activiteiten onder vallen. Bij een poging tot definiëren raakt een activiteit al gauw buiten beeld. We kunnen echter wel de fijnmotorische activiteiten opsommen. De schrijvers komen tot een twaalftal. Ze noemen het de twaalf onderdelen van de fijne motoriek. Zeven voorbeelden zijn: handvaardigheid, oog-handcoördinatie, hand-oogcoördinatie, motorische precisie, schrijfmotoriek, vormgeving en zelfredzaamheid zoals tandenpoetsen, knopen en ritssluitingen openen/dichten en veters strikken.
Goede fijne motoriek komt niet zomaar uit de lucht vallen: er moeten twaalf voorwaarden voor voldaan zijn. Zoals lichaamsbesef, lateralisatie, steunfunctie, spiertonus, aanleg en rijping.
Deel 2 van Als fijne motoriek moeilijk gaat bespreekt zwakke fijne motoriek. Daar is sprake van als het kind een achterstand heeft op een aantal van de twaalf onderdelen van de fijne motoriek en moeilijkheden heeft met een aantal van de twaalf voorwaarden. De schrijvers onderscheiden zwakte die met oefenen is bij te spijkeren en zwakte die problematisch is. In het eerste geval is er voldoende fijne motoriek goed ontwikkeld om erop voort te bouwen en er bij aan te sluiten. In het tweede geval is dat niet zo en is intensieve begeleiding en behandeling geboden.
Het boek laat voor tien activiteiten zien hoe de fijne motoriek te verbeteren is. Dat is onder meer het geval voor tekenen, knippen, voorbereidende schrijfkrullen en aan- en uitkleden. Daarbij komen alle twaalf de soorten fijne motoriek en alle twaalf de voorwaarden gedetailleerd aan bod. Voor handvaardigheid bijvoorbeeld geeft het boek 18 oefeningen en wijst het op negen materialen die in de handel verkrijgbaar zijn, zoals speelkaarten, crêpepapier en strijkkralen. Voor de schrijfmotoriek zijn er voorbereidende krullen, letters, letterverbindingen en woorden.
Het geheel maakt op mij de indruk van speels te zijn voor het kind zelf én tegelijkertijd effectief voor het verbeteren van zijn/haar fijne motoriek, ook als het aanvankelijk faalangstig is voor dit soort oefeningen en spelletjes.
Voor de praktijk blijft het niet bij deze tien activiteiten. Voor acht activiteiten schetsen de schrijvers een stappenplan. Onder meer voor knippen, schrijven van de naam en – in het kader van de zelfredzaamheid – veters strikken en aankleden.
Daarbij valt het me op hoezeer ze de psychologische ontwikkeling volgen: het knippen begint bij scheuren, gaat dan over op de schaargreep en openen en sluiten van de schaar om via allerlei tussenstappen zoals het vrije knippen en deels vóórgeknipte stroken knippen uit te komen bij het uitknippen van een zelf bedachte vorm zonder vóórgetekende lijnen. Voor dit alles en nog veel meer biedt het boek 65 oefenbladen; zie de voorbeelden. Voor mij een genot om ernaar te kijken!
Oefenblad 18.
Oefenblad 26.
Voor de oefeningen geeft het boek 25 gulden regels. Ook hierin wil het nadrukkelijk de ontwikkeling van het kind volgen. Dat komt onder meer tot uiting in:
- regel 4, ‘neem de tijd en geef het kind de tijd’,
- regel 8, ‘observeer’ om de mogelijkheden van elk kind afzonderlijk goed in te schatten en de verwachtingen eventueel bij te stellen,
- regel 10, ‘mogen falen’, en
- regel 17, ‘begeleiden en niet leiden’.
Het gaat in dit boek om het proces en niet om de opbrengst of resultaten. Het bouwt duidelijk op vertrouwen in de ontwikkeling van het kind van binnenuit en niet om het forceren van iets wat nog niet in het kind zelf is.
Deel 3 geeft nuttige adviezen. Zoals: ga na wat het betekent als een kind zegt dat het iets niet kan; een te moeilijke opdracht zorgt niet voor succes maar wel voor een slecht gevoel; bij doorlopend te moeilijke opdrachten komt het kind in een negatieve vicieuze cirkel en kan uiteindelijk een negatief zelfbeeld ontstaan.
Aan het omgaan met faalangst besteedt het boek bijzondere aandacht. Je dient vijf zaken in de gaten te houden, zoals het signaal achter ‘ik kan het toch niet’. De negatieve cirkel kan langs vijf wegen doorbroken worden zoals succeservaringen opdoen en opsplitsen van oefeningen en verlagen van hun moeilijkheidsgraad, maar ook prijzen en structuur bieden.
En als het dan toch niet lukt? Dan is een vorm van therapie nodig. Ook daarvoor geven de schrijvers handvaten waar je op dient te letten, zoals of de therapie aan vijftien voorwaarden voldoet.
Bespreking
Lof, lof, alle lof! Het boek heeft mijn kijk op de motoriek in het algemeen verbreed en verdiept. Dat zal voor de meeste kleuterleerkrachten ook zo zijn. Én: het zal hen dagelijks van dienst zijn bij het verbeteren van hun kleuteronderwijs.
Om concreet te worden beperk ik me tot negen opmerkingen.
- De schrijvers doen er volgens mij verstandig aan om geen definitie te geven als ze eenmaal hebben vastgesteld dat er anders vormen van fijne motoriek buitenboord zouden vallen. Naast de gebruikelijke omschrijvende definities (‘Een fiets is een vervoermiddel van twee of meer wielen dat met spierkracht via pedalen wordt aangedreven’) zijn er ook aanwijzende definities. En die geven ze in hun twaalfdeling.
- Vaak wordt bewegen voorgesteld als een mechanisch verschijnsel. Zoals een gepensioneerde leraar lichamelijke oefeningen me eens zei: ‘Mijn jonge collega’s denken dat bewegen een kwestie is van trucjes aanleren’. De schrijvers kiezen er uitdrukkelijk voor om bewegen voor te stellen als iets dat aangestuurd wordt vanuit de hersenen. Ze spreken dan ook van ‘psychomotoriek’ en stellen terecht: ‘Alles is psychomotoriek’ (p.53). Ikzelf spreek in dit verband van:
- Waarnemingsoperaties in plaats van waarnemen; die operaties gaan van binnuit op prikkels die van buiten komen;
- Handelingsoperaties in plaats handelen en bewegen; die operaties gaan van binnenuit op spieren aan gewrichten;
- Denkoperaties in plaats van denken; die operaties lopen tussen beide eerder genoemde operaties.
- Zelf denk ik bij de fijne motoriek aan de mond (praten) en handen en vingers. De schrijvers omschrijven de grove motoriek met het hart dat sneller gaat kloppen en de longen die sneller gaan ademen (p.27), terwijl dat bij de fijne motoriek niet het geval is. Ik vind dat heel verduidelijkend: wat kosten fijne en grove motoriek aan energie?
- Het boek bevat geregeld grapjes zoals Tom die een kind moet tekenen en alleen een grote steen en een zon tekent; juf: ‘Waar is het kind?’ – Tom: ‘Het zit achter de steen’ (p.67). Zulke grapjes verschijnen vaker naar aanleiding van de opdracht ‘Teken een kindje’.
Zelf gaf ik in mijn onderzoek de opdracht ‘Teken jezelf’. Reacties van kleuters laten dan een ander aspect van hun portretten zien. Bijvoorbeeld, Jef die een kind zonder armen tekent (p.117), zegt: ‘Het kindje houdt zijn armen op zijn rug’. In mijn onderzoek zou ik zoiets gezegd hebben als ‘Je hebt twee armen, maar op je tekening zie ik er geen. Wat vind je daarvan?’ – Jef: ‘Is goed, hoor. Kijk maar’ en zou zijn armen achter zijn rug hebben gedaan. Een kleuter verbetert zijn zelfportret niet (dat zal het jonge schoolkind wél doen), maar past zijn lichaamshouding aan zijn zelfportret aan. - Doorgaans denken mensen die met kinderen werken, ten aanzien van reacties van kinderen in termen van ‘goed’ en ‘fout’. De schrijvers geven terecht alle ruimte voor een derde categorie, namelijk wat ik noem ‘goed in wording’. Bijvoorbeeld, als een kind zijn naam gespiegeld van rechts naar links schrijft, raden ze af om te zeggen dat dat fout is en raden ze aan om zoiets te zeggen als ‘Ja! Jij hebt jouw naam mooi geschreven en alle letters staan in de juiste volgorde. Kun je het nu ook eens proberen als je hier begint in dit punt en de pijl volgt (—→)?’ (p.70).
- Vaak komt diagnostiek op mij over alsof dat louter een kwestie zou zijn van indelen. Terecht zien de schrijvers dat anders; voor hen is het een kwestie van verklaren. Bijvoorbeeld, Marie zit onderuitgezakt en zakt zo ook weer terug als de leerkracht zegt ‘Marie, ga eens rechtop zitten’; de schrijvers lopen vier mogelijke verklaringen langs voor Maries onderuitzakken en geven bij elk een weg aan, waarlangs een oplossing gezocht zou kunnen worden (p.78; zie ook p.112v)
- Leuk vond ik het om te lezen dat we bij het schrijven 29 gewrichten en 75 spieren gebruiken (p.75).
- Het boek gebruikt een aantal keren het woord ‘rijping’ (p.104 en elders). Ik weet niet hoe het in Vlaanderen is, maar met het woord ‘rijpheid’, dat de schrijvers ook geregeld gebruiken, word ik in Nederland doorgaans ingekaderd in de rijpingstheorie van Arnold Gesell, terwijl ik toch echt ontwikkelingspsychologisch in de lijn van Jean Piaget werk. Voor mij betekent ‘rijpheid’ dan ook niet dat het kind gerijpt zou zijn (zoals een te harde perzik op de fruitschaal nog moet rijpen) maar dat het in zijn ontwikkelingsproces een voorlopig eindstadium heeft bereikt en dus ergens aan toe is.
- De schrijvers zien de school en het gezinsleven als één geheel want bijvoorbeeld schrijfmotorische oefeningen staan op voet van gelijkheid naast oefeningen thuis in zelfredzaamheid, zoals veters strikken, tandenpoetsen, met bestek eten en aan- en uitkleden.
Een volstrekte aanrader! Met dit boek zal elke kleuterleerkracht al een beetje meer les kunnen geven op de manier waarvan de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK) weet hoe het eigenlijk zou moeten – op basis van de ontwikkeling van het kind en zonder Cito- en andere psychometrische tests maar wel met een goede ‘observatiebril’, zoals ook dit boek biedt.
M. Litière, E. Schoonjans & K. Vermeerbergen, Als fijne motoriek moeilijk gaat; handleiding voor het begeleiden van kinderen, Tielt, LannooCampus, 2024; € 29,99.
Bestellen
Het boek Als fijne motoriek moeilijk gaat is te bestellen via: