Instructiestrategieën die werken — maar voor wat?
Dick van der Wateren
Docent natuurkunde en nlt, edublogger en auteur bij dickvanderwateren.nl
De Amerikaanse onderwijsauteur Alfie Kohn schreef in 2011 het stuk Teaching Strategies That Work! (Just Don’t Ask “Work to Do What?”). Na mijn serie posts over denken en kennis (deel 1, 2, 3, 4) en de publicatie van mijn boek De Denkende Klas, leek het me opportuun om die vraag maar weer eens te stellen. Ik heb delen van zijn stuk vertaald1 en aangevuld met overwegingen van anderen en mijzelf.
Ik realiseer me heel goed dat ik me voor de zoveelste keer op glad ijs begeef. Veel leraren zullen die vraag, “Werken voor wat?” overbodig vinden vanuit de vanzelfsprekende aanname dat we toch weten wat het doel van lesgeven is. Voor anderen is die vraag misschien ronduit verontrustend. Het is heel comfortabel om je werk te doen met de zekerheid dat wat je doet de goedkeuring heeft van de wetenschap. Alfie Kohn is dan een hinderlijke horzel, die ons lastigvalt met ondermijnende vragen.
Ik vraag de lezer vriendelijk wat geduld te hebben bij het lezen van dit stuk. Wie het hier al rood voor de ogen is geworden, adviseer ik de rest ongelezen te laten. En alweer een disclaimer: Ik wil niemand persoonlijk kwetsen of verdacht maken. Mijn enige doel is mijn collega’s in het onderwijs een paar vragen en gedachten meegeven die mij de moeite waard lijken.
Kohn schrijft dat het belangrijk is steeds te blijven nadenken over doel en uitgangspunten van goed onderwijs. Hij verontschuldigt zich bij voorbaat voor de herhalingen waarvan “trouwe lezers uiteindelijk moe zullen worden.”2 Hij stelt ook de belangrijke vraag, wat in al dat onderwijsonderzoek toch wordt verstaan onder ‘effectiviteit’. Die vraag heb ik op deze plaats herhaaldelijk gesteld, maar ik heb er nooit een antwoord op gekregen.
Hij begint met een paar opmerkingen over standaardisering.
Doel en uitgangspunten
Het blijft belangrijk om te bedenken, bijvoorbeeld, dat het onderwijs niet noodzakelijkerwijs beter is als standaarden “strikter” worden doorgevoerd. Of bedenk dat gestandaardiseerde testresultaten zo’n misleidende indicator zijn voor onderwijs of leren dat succesvolle inspanningen om de scores te verhogen de kwaliteit van het onderwijs van de studenten in werkelijkheid kunnen verlagen. Of dat het gebruik van beloningen of straffen om mensen te controleren onvermijdelijk op meerdere manieren averechts werkt.
Alfie Kohn voert, met vele anderen, al jaren strijd tegen een beweging in het Amerikaanse onderwijs, de ‘Reform Movement’, die met name een bedreiging vormt voor het openbare onderwijs, de public schools en de leraren die daar werken. Omdat ook in Nederland, als gevolg van het lerarentekort, een ontwikkeling dreigt naar verzakelijking, afrekenen op opbrengsten, enzovoort moeten we ons steeds weer afvragen welk soort onderwijs we willen. Ook wanneer we als een gebroken grammofoonplaat klinken. We kunnen het niet vaak genoeg zeggen: grote uitgeverijen en ook bedrijven als McKinsey hebben allang methoden ontwikkeld – en in een aantal landen geïmplementeerd – die leraren grotendeels overbodig maken.
Wat is ‘Effectiviteit’?
Een ander axioma dat al vele malen is aangeboden (maar zonder duidelijk effect) is dat het heel weinig betekent om te zeggen dat een bepaalde interventie “effectief” is – in ieder geval totdat we hebben gevraagd “Effectief waarvoor” en hebben vastgesteld dat het criterium in kwestie zinvol is. Veel leraren verklaren vrolijk dat ze zich niet bekommeren om theorieën; ze willen gewoon iets dat werkt. Maar dit roept de (onvermijdelijke theoretische) vraag op: Wat bedoel je met “werkt”?
En als je dat eenmaal hebt gevraagd, ben je verplicht om sceptisch te blijven over eenvoudige eisen voor bewijsmateriaal-, data-, of op onderzoek gebaseerd beleid. Op zijn best, en in die relatief zeldzame gevallen waarin de resultaten duidelijk zijn, kan onderzoek ons alleen maar laten zien dat het doen van A een redelijk goede kans heeft op het produceren van resultaat B. Het kan ons niet vertellen of B een goed idee is, en we zullen daar minder snel over praten als de details van B niet eens duidelijk zijn omschreven.
Om eerlijk te zijn: Er is al lang bewijs voor de effectiviteit van bepaalde strategieën voor klassenmanagement, waarvan de meeste vereisen dat de leraar vanaf de eerste schooldag een stevige controle uitoefent. Maar hoeveel lezers van dit onderzoek, waaronder lerarenopleiders en hun leerlingen, onderbreken de lange discussie over die strategieën om te vragen wat precies wordt bedoeld met “effectiviteit”?
Het antwoord, zo blijkt, is over het algemeen een variatie op de overeenstemming. Als je dit, dit, en dit doet, heb je meer kans om je kinderen te laten doen wat ze verteld wordt. Maak dat expliciet en je zou dan moeten vragen of dat echt je belangrijkste doel is. Als je bij nader inzien besluit dat het voor studenten het belangrijkst is om kritische denkers, enthousiaste leerlingen, ethische besluitvormers of gulle en verantwoordelijke leden van een democratische gemeenschap te worden, dan is de basisbevinding – en al het bewijs erachter – heel weinig waard. Sterker nog, het kan blijken dat bewezen klassikale managementtechnieken de realisatie van ambitieuzere doelen ondermijnen, omdat die doelen een heel ander soort klaslokaal vereisen dan het standaard klaslokaal, dat ontworpen is om gehoorzaamheid op te wekken.
Een nog algemener voorbeeld van dit algemene punt zijn de academische resultaten. In wetenschappelijke tijdschriften, in de berichtgeving over het onderwijs in de media en in professionele ontwikkelingsworkshops voor leerkrachten wordt een aantal zaken min of meer heilzaam beschreven – ook hier weer met weinig aandacht voor de uitkomst. De discussie over “veelbelovende resultaten” (of hun afwezigheid) is opmerkelijk precies over wat ze hebben opgeleverd, terwijl snel wordt voorbijgegaan aan het feit dat die resultaten bestaan uit niets meer dan scores op gestandaardiseerde toetsen, vaak normgebonden en meerkeuze-versies.
Wat is ‘Bewijs’?