Persoonswording versus persoonsvorming 1: verantwoordelijkheid
Geraadpleegd op 07-12-2024,
van https://wij-leren.nl/persoonswording-versus-persoonsvorming-1-verantwoordelijkheid.php
Persoonsvorming is populair geworden in en rond het onderwijs; zó populair dat het ministerie van OCW zich geroepen voelt om te onderzoeken en te overleggen hoe het in wet- en regelgeving kan worden opgenomen als algemeen onderwijsdoel.1 Dat is onverstandig, denk ik: zowel persoonsvorming zelf als het voornemen om het vast te leggen en voor te schrijven. In drie blogs zal ik uitleggen waarom.2 Deze eerste aflevering concentreert zich op persoonswording en verantwoordelijkheid.
Catch-all concept
Bij analyse van pleidooien en discussies aangaande persoonsvorming valt op hoe rijk de diversiteit aan opvattingen en invullingen is. Persoonsvorming wordt geassocieerd met op z’n minst twaalf soorten praktijken of processen:
- Werken aan soft skills.
- Gedragsmanagement.
- Sociaal en emotioneel leren, sociale en emotionele ontwikkeling.
- Morele vorming.
- Burgerschapsvorming.
- Werken vanuit eigenaarschap.
- Talent ontwikkeling.
- Ontwikkeling van creativiteit.
- Identiteitsvorming.
- Leren denken, leren kritisch denken.
- Bildung.
- Subjectificatie.
Het lijkt een catch-all concept te zijn geworden. Catch-all van wat? Voor elke variant geldt dat het bepleit wordt als alternatief voor, aanvulling van of ‘onderbreking’ van kwalificatie en socialisatie als algemene onderwijsdoelen. Wat voor alle twaalf soorten persoonsvorming ook geldt, is dat ze, pedagogisch geoordeeld, bedenkelijk zijn. Zoals ze vaak voorgesteld en gepraktiseerd worden, staan ze stuk voor stuk op gespannen voet met persoonswording, het verantwoordelijk worden van leerlingen.
In dit eerste deel zet ik uiteen wat persoonswording is en wat verantwoordelijkheid is. Dat doe ik omstandig, omdat persoonswording en verantwoordelijkheid pedagogisch elementair zijn en gemakkelijk misverstaan worden.
Persoon-zijn is verantwoordelijk zijn
Een persoon is iemand die verantwoordelijk is. Dat wil zeggen: iemand die aangesproken kan worden op wat hij doet en laat en op wat hij denkt en vindt; iemand die (in deze letterlijke zin) aansprakelijk is voor zijn handelen en zijn oordelen en aan wie daarom taken en rollen toevertrouwd mogen en kunnen worden. Een persoon is bijgevolg iemand die qua kunnen en willen beantwoordt aan wat hierin minimaal van hem verwacht en verlangd wordt: iemand die in staat en bereid is om redenen te geven voor zijn handelen en oordelen.
Vanwege de samenhang tussen persoon-zijn en verantwoordelijk zijn, is het van belang helder te hebben wat verantwoordelijkheid precies inhoudt.
‘Verantwoordelijkheid’ aan de hand van voorbeeld (illustratie 1)
Langs het perron staat aan beide zijden een Arriva-trein. Normaliter staat de trein naar Leeuwarden aan de rechterkant. Veel forenzen stappen gewoontegetrouw in in deze trein, hoewel op de trein zelf geen bestemming staat aangegeven. Op de andere trein, die aan de linkerkant, staat Leeuwarden als bestemming aangegeven. Wij zijn in dubio, maar gelukkig komt juist de machinist het perron op lopen. We vragen hoe het zit en hij zegt dat de trein links naar Leeuwarden gaat en dat de trein rechts op het station blijft. We waarschuwen hem dat veel passagiers zijn ingestapt in de verkeerde trein. De machinist reageert stuurs: “Dat is niet mijn probleem. Ik hoef alleen maar de trein te rijden”. En hij loopt door.
Verantwoordelijkheid kan op twee manieren begrepen worden: in termen van status en in termen van redelijkheid.
In termen van status:
Is het wel of niet zijn verantwoordelijkheid? Misschien staat in het arbeidscontract van de machinist niks over klantvriendelijkheid noch over het informeren van reizigers, niets dat hem verantwoordelijk maakt. Dan is hij formeel inderdaad niet verantwoordelijk. Of wel? Misschien vanwege de gezamenlijke verantwoordelijkheid van al het personeel van Arriva voor de kwaliteit en de efficiency van het vervoer door Arriva (immers, de Arriva-slogan is: “Openbaar vervoer waar je op kunt vertrouwen, dat is waar wij ons hard voor maken”).
Maar stel, het bedrijfsethos of zijn arbeidscontract of een ander reglement of –om mijn part— de beroepscode van treinmachinisten maakt hem niet verantwoordelijk. Mogen we hem dan toch verantwoordelijk houden? En moet hijzelf niet, ook los van onze mening hierover en ongeacht contract, ethos of code, zijn verantwoordelijkheid nemen?
In termen van redelijkheid:
De machinist is met onze waarschuwing aangesproken. Wij verwachten dat hij iets zal doen ten behoeve van de passagiers. Hij verantwoordt waarom hij dat niet doet: hij geeft een reden. Is het een goede reden? Volgens ons niet. We kunnen om nadere verantwoording vragen. Bijvoorbeeld: dat het toch een kleine moeite is. Stel, de machinist legt uit dat er geen tijd voor is omdat het al bijna te laat is en stiptheid boven alles gaat; hij moet onmiddellijk de trein opstarten. Dan zouden we afwegen of hij per se gelijk heeft: gaat de stiptheid van een bijna lege trein boven het ongemak en de kosten voor al die achterblijvende reizigers in de verkeerde trein? We zouden het hem kunnen vragen; vragen om verdere verantwoording. Hij zou dan wellicht inbrengen dat ook de stiptheid van een bijna lege trein belangrijk is, omdat vertraging van één trein een domino-effect kan hebben, vooral op een traject met delen enkel spoor, zoals tussen Groningen en Leeuwarden. Wij zouden ons kunnen afvragen of dat wel zo is. Ondertussen zou hij dan kunnen zeggen dat onze discussie alleen maar voor nog meer vertraging zorgt. Dus als u het niet erg vindt …
Verantwoordelijkheid is enerzijds status: een hoedanigheid waaruit aanspraken voortvloeien, een hoedanigheid die je krijgt of neemt.
Verantwoordelijkheid is anderzijds redelijkheid: je willen en kunnen rechtvaardigen; een combinatie van bereidheid en bekwaamheid.
Verantwoordelijkheid als status
Verantwoordelijkheid is een status, zoals aansprakelijkheid, bevoegdheid, plicht hebben of recht dragen een status is. Verantwoordelijkheid komt voort uit rollen en relaties, al dan niet geregeld in tradities, conventies, wetten, contracten, afspraken of dergelijke. Je krijgt en je neemt verantwoordelijkheid zoals je in rollen en relaties terechtkomt: soms gaat het vanzelf, soms is het toeschrijving, soms is het afspraak, soms is het eigen initiatief, omdat er niks anders opzit of uit gezindheid of ideaal.
- Soms gaat het vanzelf: dankzij de natuur, bijvoorbeeld moeder of vader worden; of dankzij cultuur, bijvoorbeeld een Gereformeerde opvoeding.
- Soms is het toeschrijving: anderen houden je verantwoordelijk.
- Soms is het afspraak: een contract, bijvoorbeeld, maakt je verantwoordelijk.
- Soms is het eigen initiatief: als reactie op omstandigheden die erom vragen (getuige zijn van een ongeluk en dus te hulp schieten) of ingegeven door eigen waarden (ervoor kiezen nauwelijks nog vlees te eten en auto te rijden).
Verantwoordelijkheid als redelijkheid
Verantwoordelijkheid is anderzijds redelijkheid, een combinatie van bereidheid en bekwaamheid (van willen en kunnen). Het is een (in het Engels) “readiness” of een (in het Duits) “Bereitschaft”. Verantwoordelijk zijn betekent bereid zijn en in staat zijn om je te verantwoorden: redenen te geven voor je oordelen en je handelen. Verantwoordelijk zijn is nauw verwant met: praktische redelijkheid (“practical reason”, “reasonability”, “praktische Vernunft”).
Voorwaarde voor verantwoordelijkheid in de zin van redelijkheid is: handelen en oordelen om redenen; om redenen in plaats van zomaar of uit gewoonte of uit vrees of uit dwang of dergelijke. Anders zou verantwoorden, redenen geven, immers betekenisloos zijn.
Oordelen en handelen om redenen loopt vooruit op verantwoorden en is hierom een manier om verantwoordelijkheid te realiseren. Een andere manier om verantwoordelijkheid te verwezenlijken is uiteraard het verantwoorden zelf: redenen geven voor je oordelen en je handelen.
Illustratie 2
Als werknemer in een restaurant ben ik verplicht om op tijd aanwezig te zijn. Deze verantwoordelijkheid vloeit voort uit mijn arbeidscontract. Het is ook anderszins een verantwoordelijkheid. Het betekent bijvoorbeeld dat, wanneer ik te laat kom, ik wil en kan uitleggen waarom ik te laat kom, dus waarom ik echt niet eerder van huis kon. Dit willen en kunnen is niet alleen actueel op het moment dat iemand mij expliciet aanspreekt bij het te laat komen, maar ook eerder: in mijn motivatie (redenen, beweegredenen) om de wekker te zetten, op tijd uit mijn bed te komen, niet te treuzelen bij het ontbijt, andere verplichtingen thuis bijtijds af te ronden, in de planning voldoende rekening te houden met eventuele vertragingen in vervoer of verkeer enzovoort. In dit alles anticipeer ik op verantwoording; ook zonder dat op voorhand zeker is dat er van verantwoording sprake zal zijn en zelfs terwijl het onwaarschijnlijk is dat het feitelijk zal gebeuren.
Hoe dan ook: het contract maakt mij verantwoordelijk (status). Het speelt bovendien een rol in mijn verantwoordelijkheid als redelijkheid. Het contract geeft me een reden om op tijd te zijn. Maar het contract bepaalt niet mijn verantwoordelijkheid in de zin van redelijkheid en het neemt haar niet weg. Er kunnen zich situaties voordoen die me redenen geven om van de afspraken in het contract af te wijken. Verantwoordelijkheid betekent dat ik in zulke omstandigheden niet domweg het contract negeer, maar bereid en in staat ben om uit te leggen wat die redenen zijn. Dit willen en kunnen impliceert onder meer dat ik nooit zomaar doe wat het contract voorschrijft en nooit zomaar laat wat het contract verbiedt.
Illustratie 3
Als hulp in de keuken mag van mij verwacht worden dat ik de hygiëne in het oog houd. Hygiëne is mede mijn verantwoordelijkheid, één van mijn vele taakverantwoordelijkheden. De HACCP-richtlijnen, de hygiënecode Horeca, maken mij verantwoordelijk. Het is ook anderszins mijn verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld: ik kan uitleggen waarom ik de voorbereiding en bereiding van schotels onthaast met het oog op de zorg om de hygiëne ondanks de drukte en de druk. Of ook: ik wil en kan redenen geven waarom ik, hoewel ik een betrekkelijk lage status heb in de keuken, anderen zus en zo aanspreek en corrigeer wanneer zij zich vanwege drukte en druk te weinig gelegen laten liggen aan de hygiëne. Maar ook: ik wil en kan redenen geven waarom ik een bepaalde collega niet aanspreek of corrigeer ondanks slordigheid qua hygiëne (denkbaar in geval die collega uit minachting vanwege mijn status of uit recalcitrantie waarschijnlijk zo’n vermaning als bemoeizucht zal ervaren en dan van de weeromstuit nog slordiger zal worden).
Die verantwoordelijkheid realiseer ik niet alleen wanneer iemand mij om verantwoording vraagt, maar ook als niemand dat doet, want ik realiseer de verantwoordelijkheid al door te onthaasten, te corrigeren et cetera, omdat ik zodoende handel en oordeel om redenen waarnaar (ook wat mij betreft) anderen mij mogen vragen, om redenen die ik bovendien mezelf voorhoud als ik me afvraag waarom ik doe wat ik doe en oordeel hoe ik oordeel. Verantwoordelijkheid en geweten zijn nauwelijks te onderscheiden.
Illustratie 4
Het behoort tot mijn taak als kelner om gastvrij te zijn en te blijven tegen klanten, ook tegen onvriendelijke klanten. Wordt een klant ál te onvriendelijk en zit er niks anders op dan ongastvrij te reageren, dan bestaat mijn taakverantwoordelijkheid er onder andere in dat ik wil en kan uitleggen waarom ik vind dat de klant een grens overschrijdt en waarom mijn reactie gepast is.
Het gepast zijn van de reactie weerspiegelt de verantwoordelijkheid: de reactie anticipeert erop; ik handel zodanig dat ik redenen wil en kan geven waarom.
Ook als de onvriendelijke klant niet vraagt waarom hij wel nog een biertje, maar geen jenever meer geserveerd krijgt, dan nog wil en kan ik de keuze verantwoorden, bijvoorbeeld als volgt: andere klanten storen zich aan zijn luide toon van spreken; het komt mij voor dat de onvriendelijke klant luider spreekt naarmate hij meer alcohol nuttigt; helemaal niks meer schenken is wellicht wat al te straf en prikkelt hem vermoedelijk tot nog meer agitatie en stemverheffing; maar nog een bier plús jenever versterkt de dronkenschap te zeer en vergroot daarmee ook de kans op nog meer luidruchtigheid; alleen een extra bier zonder jenever is een mooie middenweg.
Mijn beroepsgeweten knaagt ondertussen: ik had dit moeten zien aankomen; ik heb vroeger op de avond mijn verantwoordelijkheid geen recht gedaan, want ik had eerder zodanig moeten oordelen en handelen dat ik niet nu voor dit probleem was komen te staan. Ik heb uit gemakzucht de onvriendelijke klant telkens zijn zin gegeven, ondoordacht ben ik blijven bedienen, zonder me te bedenken dat er een moment als dit zou komen, waarop ik … Enzovoort.
Verantwoordelijk zijn kan min of meer kritisch
Aansluitend bij deze drie illustraties van wat verantwoordelijkheid is, volgen nu twee problematiserende illustraties die laten zien dat verantwoordelijk zijn min of meer kan, oppervlakkiger of grondiger, grover of genuanceerder, lichtvaardiger of strenger. Laten we het min of meer kritisch noemen.
Illustratie 5
Een mannelijke restaurantmedewerker komt te laat op het werk. De collega’s vragen waarom. Hij vertelt dat zijn dochter ziek is, waardoor ze niet naar school kon; hij moest voor oppas zorgen. De collega’s vinden het geen goed excuus, want waarom moest jij dat per se doen? Dat is toch een vrouwen-ding? Kon je vrouw het niet doen? Hij verdedigt zich: zijn vrouw en hij werken beiden praktisch fulltime en delen de zorg om de kinderen. De collega’s vinden dit niet tellen: waarom moeten het werk hier en wij eronder lijden dat jij thuis zulke afspraken hebt? Hij verdedigt zich: de werkverdeling thuis is logisch, want rechtvaardig. Waarom zou alleen de moeder zorgtaken hebben? De collega’s vinden het niet logisch en al helemaal niet eerlijk om als man vrouwendingen te moeten doen. Zorgen voor de kinderen ís een vrouwen-ding. Zorg jij er maar voor dat je op tijd op je werk bent. Hij reageert: Maar mijn vrouw moet toch ook op tijd op haar werk zijn? De collega’s halen hun schouders op: Zie je wel, daarom moeten moeders geen bijna-fulltimebanen hebben. Enzovoort.
De man verantwoordt zich: hij geeft een reden waarom hij te laat is. De collega’s vinden het geen voldoende reden om te laat te komen. De man neemt zijn verantwoordelijkheid serieus: hij gaat in op de vraag naar nadere verantwoording. Hij is bereid en in staat om zijn verantwoording te verantwoorden. Hierbij gaat hij in op wat zijn collega’s vinden. Hij zoekt serieus aanknopingspunten in gedeelde waarheden, waarden en logica. Ook als hij blijkt mis te tasten: hij doet zijn best.
Verantwoording verantwoorden. Hiertoe bereid en in staat zijn, dít willen en kunnen, kan minder goed of beter, vlakker of grondiger, ruwer of scherper. Immers, …
… Stel, de man antwoordt op de vraag van de collega’s waarom juist hij voor oppas moest zorgen, dat zij daar niks mee te maken hebben. Punt. Dat zou van minder bereidheid getuigen.
… Of, stel, de man verdedigt, zoals hier, zijn te laat komen en zijn zorgtaak onder verwijzing naar werkverdeling thuis en gelijkheid tussen man en vrouw, terwijl dit eigenlijk een smoes is, omdat hij het met zijn collega’s eens is, maar niet tegen zijn vrouw opgewassen is en thuis altijd voor alle zorg opdraait en ook deze ochtend tégen zijn zin en zijn overtuiging in zich heeft laten koeioneren. Dan zou er iets mankeren aan zijn verantwoording verantwoorden.
… Of, stel, de collega’s brengen in alle ernst in dat het arbeidscontract voorrang heeft boven privé-afspraken thuis en dat hij ervoor had moeten zorgen dat zijn thuissituatie en de verplichtingen thuis passen bij de werkverplichtingen en dat onvoorziene zorgtaken derhalve geen reden zijn om te laat te komen. Dat zou pas echt van verantwoordelijkheid getuigen. Gelijk hebben ze of? Stel, de man vindt van niet. Want in het arbeidscontract komt een artikel voor dat de werknemer het recht geeft om bij uitzondering in geval van overmacht later op het werk te komen mits zus en zo. Of hij nu zijn verantwoordelijkheid serieus neemt, is mede afhankelijk van de correctheid van de verwijzing, de eenduidigheid en de toepasselijkheid van het artikel, de oprechtheid van zijn lezing, zijn bereidheid om in te gaan op eventuele discussie over de toepasselijkheid en interpretatie.
… Of, stel, de man komt wel eens vaker te laat en beroept zich telkens op de zorgtaken en de rolverdeling thuis waarbij hij desgevraagd seksegelijkheid als rechtvaardiging aanvoert, terwijl hij op de werkvloer sommige taken niet wil doen, zoals het vouwen van servetten, omdat het typisch vrouwenklusjes zijn. In zo’n geval mankeert er iets aan zijn verantwoordelijkheid. Collega’s spreken hem er terecht op aan dat hij niet consequent is. Hoe kan hij thuis principes hoog hebben die hij op het werk niet belangrijk vindt?
Illustratie 6
De nieuwe keukenhulp weet zich medeverantwoordelijk voor de hygiëne. Zij wil daarom dat er ook streng op wordt toegezien dat vlees en melkproducten niet met elkaar in aanraking komen. Als de chefkok haar vraagt waarom dat nodig is, is haar antwoord dat het onrein is wanneer vlees en melkproducten niet gescheiden worden. Onrein? Hoezo? Wil de chefkok weten. Volgens de Joodse spijswetten, zegt de keukenhulp. De chefkok: Wat hebben wij te maken met die vreemde regels? Wij hoeven ons alleen aan de HACCP-richtlijnen, de hygiënecode Horeca, te houden. Zij: Het zijn geen vreemde regels, het zijn de wetten die gelden voor een groep mensen die welkom zijn als klanten. Zij moeten kosher kunnen eten. Het gaat niet aan om Joodse klanten als vreemden te diskwalificeren. De chefkok: Oké, dat snap ik. Sommige klanten moeten kosher eten. Maar dat is toch niet onze verantwoordelijkheid? Als ze ons eten niet kosher vinden, eten ze maar elders. Zij: Dat is discriminatie. Buitensluiten van mensen vanwege hun traditie of geloof. Dat hoort niet en bovendien is het wettelijk verboden, grondwettelijk zelfs: onderscheid maken naar godsdienst of ras of etniciteit of zoiets.
De keukenhulp en de chefkok verantwoorden hun oordeel tegenover elkaar en ze verantwoorden hun verantwoordingen. Beiden zijn verantwoordelijk. Op de een of andere manier maakt het voor hun verantwoordelijkheid (voor de kwaliteit van hoe ze deze recht doen) uit of …
… ze zich realiseren dat rituele (on)reinheid iets anders is dan hygiënische (on)reinheid en dit eventueel willen en kunnen verdisconteren in nadere verantwoording. Er mankeert iets aan het verantwoorden wanneer iemand dat verschil niet kent en redeneert alsof het geen verschil maakt. Er mankeert ook iets aan het verantwoorden wanneer iemand dat verschil wél kent en redeneert alsof het geen verschil maakt.
… ze bereid en in staat zijn om zakelijk en logisch correct te discussiëren over de vraag wie verantwoordelijk is voor kosher eten in het restaurant. Moet een restauranthouder zich op voorhand aan alle spijswetten van alle godsdiensten houden omdat het niet uitgesloten is dat een klant tot een groep behoort voor wie bepaalde spijswetten gelden? Of moet de klant selectief zijn en zelf opletten of vragen enzovoort? Zegt de wet daar iets over? Zo nee, wie bepaalt dat dan eigenlijk?
… ze snappen dat de link met discriminatie hooguit indirect is (immers, ook voor mogelijke klanten die om andere reden dan de spijswetten geen trek hebben in het menu van dit restaurant, geldt: dan eten ze maar elders) en dat ook los hiervan de toepasselijkheid van het wettelijk verbod op discriminatie in dit geval hoogst discutabel is, zoals zéker een beroep op de grondwet hier niet op zijn plaats is.
… zij zelf Joods-orthodox is en vooral hierom het volgen van de spijswetten vanzelfsprekend vindt, en bereid en in staat is om eventueel aan de chefkok uit te leggen waarom voor haar als Joods-orthodoxe de spijswetten belangrijk zijn, of dat zij in het geweer komt om anderen en hierom, net als de chefkok, niet tot de mensen behoort wier gelijkwaardigheid of godsdienstvrijheid hier in het geding is.
De keukenhulp vindt zichzelf medeverantwoordelijk voor de hygiëne. Ze wil en kan haar oordelen en handelen op dat punt verantwoorden. Dit betekent dat ze verstand moet hebben van hygiëne. Dat ze de hygiëne code Horeca moet kennen. Misschien ook iets over mitsen en maren rond die code. Ze moet immers anticiperen op vragen en de noodzaak tot uitleg en rechtvaardiging. Ze moet in elk geval ook weten wat de verhoudingen zijn tussen hygiëne en netheid en gewoonte en smaak en (zie de casus hier) godsdienstige traditie. Verantwoordelijkheid verplicht kennelijk tot kennis en inzicht.
Kritisch verantwoordelijk in drie normen: objectief, subjectief en reflexief
Verantwoordelijkheid is status, je krijgt het of neemt het. En verantwoordelijkheid is redelijkheid: je wil en kan redenen geven voor je oordelen en handelen. De laatste voorbeelden laten zien dat verantwoordelijkheid in de zin van redelijkheid minder of meer kritisch kan (oppervlakkiger of grondiger, grover of genuanceerder, lichtvaardiger of strenger). Ze geven ook al een indruk van wat kritisch in dit verband betekent.
Redenen geven voor handelen en oordelen kan min of meer (1) objectief, (2) subjectief en (3) reflexief. Verantwoordelijkheid is kritischer naarmate ze objectiever, subjectiever en/of reflexiever is. Een korte uitleg van de drie normen:
- Objectief
Objectief in twee opzichten: (1.1) passend (ter zake) en (1.2) publiek (niet persoonlijk of particulier).
Immers, verantwoording verwijst naar zakelijke context (realiteit, wereld) en richt zich tot anderen. Verantwoorden vooronderstelt daarom correspondentie met werkelijkheid en verstaanbaarheid voor anderen.
(1.1) Passend
De redenen waarom je oordeelt of handelt, zijn zaak-adequaat, situatie-geschikt, passend bij de omstandigheden, bij hoe de dingen zijn, ook de menselijke “dingen”, dus bij hoe jezelf bent en hoe anderen zijn (belangen, wensen, overtuigingen enzovoort); de redenen doen recht aan de realiteit, of althans, hoe die zich aan je voordoet. De redenen zijn uiteraard ook passend bij de complexiteit en de veranderlijkheid van dat alles. De redenen zijn bijgevolg gebaseerd op ondervinding, onderzoek, overdenking, doordenking, kennis en inzicht.
Om misverstaan te voorkomen: De redenen hoeven de werkelijkheid niet te eerbiedigen, de stand van zaken of de gang van zaken niet ongemoeid te laten. De redenen moeten erop inspelen, ermee rekening houden, erbij aanknopen. In deze zin: erbij passen.
(1.2) Publiek
De redenen waarom je oordeelt of handelt, zijn door anderen te begrijpen en te bevestigen, niet alleen door de mensen die jouw belangen, ervaringen, waarden, overtuigingen of perspectief delen, maar in principe door ieder ander. Anderen moeten je kunnen volgen, moeten het snappen: anders is er geen sprake van uitleg, laat staan van verantwoording. En anderen moeten kunnen instemmen: beamen dat het redenen kunnen zijn voor zo’n oordeel of handeling (in de trant van “Was ik als jou in deze omstandigheden enzovoort, dan hadden de redenen die je noemt ook voor mij reden geweest om …”).
Om misverstaan te voorkomen: Ernaar streven dat anderen het kunnen begrijpen en bevestigen is iets anders dan proberen neutraal, onpartijdig, ongebonden, context-loos, perspectiefloos, positie-loos, gedistantieerd, afstandelijk, niet-betrokken te zijn. Het vereist wel dat je je best doet om jouw betrokkenheid, perspectief, positie, betrokkenheid enzovoort inzichtelijk en invoelbaar te maken, ook voor totaal “vreemden”; je best doen anderen de mogelijkheid te geven zich in jou te verplaatsen.
- Subjectief
Subjectief in twee opzichten: (2.1) eigen (authenticiteit) en (2.2) integer (identiteit).
(2.1) Eigen
De redenen waarom je oordeelt of handelt, zijn jouw eigen redenen, gebaseerd op eigen ondervinding, eigen overdenking, eigen kennis en eigen inzicht, eigen afwegingen, eigen conclusies. Ze zijn je niet aangepraat, opgedrongen, ingeprent. Je hebt ze niet domweg overgenomen, zomaar aangenomen.
Om misverstaan te voorkomen: Eigenheid heeft niks te maken met individualiteit, afzonderlijkheid, enigheid, originaliteit of onbepaaldheid. Iedereen is altijd en in alles aangewezen op anderen, op hun hulp en zorg, maar ook op hun voordoen en voorbeeld, hun raad en inzicht, hun kennen en denken. Deze onvermijdelijke afhankelijkheid neemt de mogelijkheid van eigenheid niet weg, namelijk de mogelijkheid voor eigen verwerking, eigen verkenning, eigen doordenking, eigen keuzen enzovoort.
(2.2) Integer
De redenen waarom je oordeelt en handelt, vertonen over tijd en situaties heen samenhang en continuïteit. Op zijn minst is er geen sprake van inconsistentie. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat redenen die de ene keer doorslaggevend zijn, de andere keer niet relevant zijn (tenzij er goede redenen voor zijn en deze verandering of tegenspraak dus objectief te verantwoorden is, maar dan moeten déze redenen consistent zijn met zowel de redenen van de ene keer als die van de andere keer). De samenhang en continuïteit in redenen zorgt voor identiteit en integriteit.
Vandaar: Zoals jij zelf verantwoording vormt (schept, voortbrengt), vormt verantwoording ook jou, jouzelf, jouw zelf (je morele zelf). Doordat anderen jou kunnen aanspreken op je oordelen en handelen en door hoe je hierop antwoordt en vooral ook door hoe je daarop vooruitloopt en op terugkijkt (op dat aangesproken worden en antwoorden), ontwikkelt zich je personaliteit, je geweten.
- Reflexief
Kritische verantwoordelijkheid is verantwoordelijkheid die ook betrekking heeft op zichzelf. Je bent bereid en in staat om je verantwoordelijkheid te verantwoorden, dus om je verantwoordelijkheid te doordenken, te bevragen en te rechtvaardigen.
(3.1) Ten opzichte van verantwoordelijkheid als status
Je bent bereid en in staat om na te denken over het nemen van verantwoordelijkheid of het aanvaarden van verantwoordelijkheid, dit af te wegen, erover te beslissen en hiervoor redenen te geven; dus ook je verantwoordelijkheden te vergelijken met die van anderen, te positioneren ten opzichte van die van anderen enzovoort. Bijvoorbeeld: Is dit mijn verantwoordelijkheid wel? Moet ik me wel willen en kunnen verantwoorden ten aanzien hiervan? Is dat niet ook mijn verantwoordelijkheid? Moet ik me niet ook willen en kunnen verantwoorden ten aanzien van daarvan? Wiens/wier verantwoordelijkheid is dit? Wie moeten zich willen en kunnen verantwoorden ten aanzien hiervan? Hoe verhoudt mijn verantwoordelijkheid zich tot die van anderen?
(3.2) Ten opzichte van verantwoordelijkheid als redelijkheid
Je bent bereid en in staat om je rekenschap te geven van de redenen die je geeft voor je handelen en oordelen, dus om je redenen kritisch te overdenken en te onderzoeken. Je wil en kan bijvoorbeeld beoordelen hoe objectief (passend en publiek) en subjectief (eigen en integer) je verantwoording is.
Nu we een scherp beeld hebben van wat verantwoordelijkheid is, kunnen we terug naar persoonsvorming en persoonswording.
Persoon-zijn en persoon worden
Een persoon is iemand die verantwoordelijk is. Dat wil zeggen: iemand die aangesproken kan worden op wat hij doet en laat en op wat hij denkt en vindt; iemand die (in deze letterlijke zin) aansprakelijk is voor zijn handelen en zijn oordelen en aan wie we hierom taken, rollen, autonomie of autoriteit en dergelijke mogen en kunnen toevertrouwen. Dit statusaspect van persoon-zijn vooronderstelt een bekwaamheids- en wils-aspect: redelijkheid. Een persoon is iemand die qua kunnen en willen beantwoordt aan wat met die aansprakelijkheid minimaal van hem verwacht en verlangd wordt. Het is bijgevolg iemand die in staat en bereid is om redenen te geven voor zijn handelen en oordelen.
Persoon worden is verantwoordelijk worden: de ontwikkeling van het aangesproken kunnen worden. Basaal hierin is de rijping van de redelijkheid, het bekwaamheidsaspect van redelijkheid. Bekwaamheid is basaal, want daarzonder zijn redelijkheid als bereidheid (wil) en verantwoordelijkheid als status (hoedanigheid) zinloos en onverstandig.
Dat bekwaamheid basaal is ten opzichte van bereidheid en status, komt straks aan bod. Eerst de vraag: Hoe gaat het rijpen van de redelijkheid, het ontwikkelen van de bekwaamheid, in zijn werk?
Persoon worden: rijpen van redelijkheid
Redenen kunnen geven voor het eigen handelen en oordelen komt vanzelf met alledaags leren, zoals taalverwerving, kennis krijgen en denken oefenen. Hoe verder het leren vordert, hoe rijker en verfijnder bijvoorbeeld taal, kennen en denken worden, hoe vaardiger het kind wordt in redenen geven. Het kan steeds beter nagaan wat zijn eigen voorstellingen, opvattingen, inzichten, gedachten, motieven en intenties zijn, hoe die samenhangen met de situatie, interactie, gebeurtenissen en omstandigheden, en wat en hoe deze situatie, interactie, gebeurtenissen en omstandigheden eigenlijk zijn, eventueel wat er van hem gevraagd of verwacht wordt, wat hij daarvan vindt enzovoort. Het kind kan dit alles ook steeds beter doordenken en verwoorden. Vandaar: verantwoordelijkheid als redelijkheid komt vanzelf met leren, ál het leren.
Hoe verder het leren vordert, hoe vaardiger het kind wordt in redenen geven. Of het er zijn best voor doet, voor redenen geven, en of het kind het graag doet, is een andere zaak, immers, een kwestie van bereidheid. Kunnen is iets anders dan willen. Een kind van vijf dat zijn gekookte andijvie weigert te eten, kan, anders dan een kind van twee, prima uitleggen waarom hij het niet eet (“lust ik niet”) en waarom hij het niet lust (“Het is taai en bitter”). Dat kan hij prima, ook wanneer hij weigert te antwoorden op de vraag waarom hij niet eet, bijvoorbeeld omdat hij het stom vindt dat je het vraagt, omdat het volgens hem evident is dat het niet lekker is, omdat het bitter en taai is. En dit (“Me vragen waarom is stom, want …”) is een reden die hij kan geven voor het niet willen antwoorden, of het hem nu wel of niet gevraagd wordt waarom hij geen reden geeft … Die hij kán geven, ook als hij, wanneer het hem wél gevraagd wordt (“Waarom geef je geen antwoord op de vraag waarom je niet eet?), opnieuw weigert te antwoorden.
Redenen kunnen geven voor handelen en oordelen is, zoals uitgeduid, als het ware organisch verbonden met leren. Wanneer we leerlingen vertrouwd maken met kennis en vaardigheden, zoals we gewoonlijk doen op school, voeden en bevorderen we dus vanzelf hun verantwoordelijkheid en dragen we zodoende bij aan hun persoon-zijn.
Hoe meer kinderen leren, hoe capabeler ze zijn in het redenen geven. Hierom is adequaat onderwijs in zijn algemeenheid ook bevorderlijk voor de mogelijkheid om kritischer verantwoordelijk te zijn, dus om objectiever, subjectiever en reflexiever te verantwoorden. Objectiviteit, subjectiviteit en reflexiviteit zijn afhankelijk van onder meer gevorderde taligheid en kennis en gevorderd bewustzijn en denken. Neem de eerste norm, objectiviteit, de vereiste dat de redenen die gegeven worden voor handelen en oordelen, passend en publiek zijn. Passend betekent dat de redenen waarom je handelt en oordeelt, recht doen aan de situatie (de dingen, de mensen, de omstandigheden en dergelijke waarmee je te maken hebt), ermee rekening houden, erop inspelen, erbij aanknopen. Dit vergt voldoende inzicht, overzicht en doorzicht, voldoende vaardigheid om te verkennen en te onderzoeken, verbanden te leggen, te checken en te toetsen en noem maar op. Dat vraagt derhalve extra kennen en kunnen. Publiek betekent dat de redenen waarom je handelt en oordeelt, door anderen begrepen en bevestigd kunnen worden, ook door mensen met belangen, waarden, ervaringen, overtuigingen die verschillen van de jouwe. Dit vraagt bovenop wat al genoemd is, vooral kennis van perspectieven van anderen, hun achtergronden, hun beweegredenen, van verschillende soorten anderen. Nóg meer kennen en kunnen.
Het gaat bij dit alles niet om specifieke of onderscheiden domeinen of soorten van kennen en kunnen. Vanwege de veelheid en verscheidenheid aan benodigd kennen en kunnen en de onvoorspelbaarheid en veranderlijkheid van wat precies nodig is en zal zijn, is het niet zo dat verantwoordelijkheid als redelijkheid voortvloeit uit vertrouwd raken op bepaalde gebieden van kennis en kundigheid. Kinderen worden niet persoon dankzij specifieke of afzonderlijke educaties, maar dankzij leren in brede zin en algemene vorming, onderwijs überhaupt.
Redelijkheid oefenen en praktiseren
Het voorgaande neemt niet weg dat verantwoordelijkheid als redelijkheid het beste gedijt en rijpt in onderwijs met een bepaalde aanpak –onderwijs in welk vak en op welk terrein dan ook met een bepaalde aanpak. Namelijk in onderwijs dat redelijkheid expliciet en continu oefent en praktiseert.
In onderwijs kan de redelijkheid van de leerlingen, dus hun redenen geven voor eigen handelen en oordelen, expliciet en continu geoefend worden. Dit betekent: leerlingen geregeld aanspreken op wat zij doen en wat zij vinden, juist ook in de les, binnen de leeractiviteit, in het kader van kennis verwerven. Waarom zeg je dat? Waarom denk je dit? Waarom veronderstel je zus? Waarom concludeer je zo? Leerlingen vragen om hun redenen te geven, om te verantwoorden wat ze weten en wat ze te berde brengen. Maar ook leerlingen eraan wennen om zichzelf, elkaar en anderen te bevragen en aan te spreken, inclusief de leraar, op wat hij zegt, beweert, doet, vindt, veronderstelt en vraagt.
Onderwijs kan voorts zelf redelijkheid praktiseren. Dit betekent niet alleen open staan voor waaromvragen en verantwoordingsvragen die leerlingen stellen, maar ook los daarvan, dus ongevraagd, redenen geven. Redenen geven voor wat de leerlingen moeten doen en hoe de leerlingen moeten doen en vooral voor wat ze voorgehouden en aangeboden wordt, voor de kennis die ze krijgen en de inzichten die gepresenteerd en uitgelegd worden. Het betekent in het verlengde van dit laatste bovendien: leerlingen toegang geven tot de achtergronden van kennis en inzichten die bemiddeld worden, en leerlingen vertrouwd maken met de betrekkelijkheid en de verbeterlijkheid ervan, de historiciteit en de contextualiteit ervan; leerlingen ermee vertrouwd maken dat er geen niet-controversiële opvattingen, kwesties en voorstellingen zijn. Alles uiteraard beetje bij beetje, stap voor stap, afgestemd op het groeiende begripsvermogen en de kennis van de leerlingen. En zonder uit het oog te verliezen dat principiële en onvermijdelijke betrekkelijkheid en verbeterlijkheid allerminst reden zijn voor relativisme, want juist reden zijn voor onophoudelijke bevraging en verantwoording.3
Een en ander is geen pleidooi voor afzonderlijke aandacht voor redelijkheid, bijvoorbeeld voor educatieve praktijken als “leren kritisch denken” of “filosoferen met kinderen”; integendeel. Redelijkheid gedijt en rijpt het best als het onderwijs doordesemd is met oefenen en praktiseren ervan. Onderwijs kan op deze manier extra bijdragen aan redelijkheid, dus aan persoon-zijn, ongeacht het leergebied of vak. Ook aan kritischer redelijkheid trouwens: door objectiviteit, subjectiviteit en reflexiviteit te oefenen en te praktiseren in een verbreide en zich herhalende dynamiek van redenen vragen en redenen geven.4 Het mag na al het voorgaande duidelijk zijn dat in redenen vragend en redenen gevend onderwijs het ontsluiten van kennis cruciaal is. Redelijkheid wordt aangedreven door inzien, doorzien en overzien. Met het oog op rijping van redelijkheid draait het op school om kennis krijgen en de ontwikkeling van vaardigheden die hiervoor dienstig zijn.
Bekwaamheid als basis voor bereidheid
Persoon worden is verantwoordelijk worden. Onderwijs draagt daaraan bij doordat het zorgt voor leren en zodoende voor redelijkheid. Dankzij leren in brede zin kunnen kinderen steeds beter redenen geven voor hun handelen en oordelen. Deze groeiende bekwaamheid is het substraat voor verantwoordelijkheid überhaupt. Want én de bereidheidsdimensie van redelijkheid én verantwoordelijkheid als status vooronderstellen bekwaamheid.
De bereidheidsdimensie van redelijkheid, redenen willen geven, hangt onlosmakelijk samen met de bekwaamheidsdimensie. Zolang en voor zover bekwaamheid mist, is eventuele bereidheid machteloos, blijft ze hangen. Stel, een jongen van zes heeft zich ernstig misdragen, maar snapt zelf niet dat hij het deed, wat hem bewoog, of eigenlijk: wat hem overkwam. Het kan dan gebeuren dat hij wel wil uitleggen waarom, maar het niet kan, omdat hem het nodige inzicht ontbreekt. Bereid, maar nog niet bekwaam. Je kunt wel redenen willen geven voor je handelen en oordelen, maar als je geen redenen kan geven, komt er niks van. In deze zin gaat bekwaamheid vooraf aan bereidheid.
Bekwaamheid is een noodzakelijk voorwaarde voor werkzame bereidheid. Het is uiteraard geen voldoende voorwaarde voor bereidheid. Je kunt bijvoorbeeld nog zoveel inzicht en overzicht en doorzicht hebben ten aanzien van je redenen om je kwakkelende vader deze week niet te bezoeken en de drukte van je werk voor te laten gaan, mede door wat je in therapie geleerd hebt over jezelf, maar toch gewoon geen zin hebben om je in te spannen voor nader gewetensonderzoek of uitleg en rechtvaardiging. Voldoende bekwaam, niet bereid. Of je kunt, bijvoorbeeld dankzij je eigen gereformeerde achtergrond en je studie Godgeleerdheid, alle mogelijke kennis en vaardigheid hebben om je opvatting over het homohuwelijk te verantwoorden ten overstaan van orthodox-gereformeerde tegenstanders ervan, objectief te verantwoorden met voor hun begrijpelijke termen, argumenten en verwijzingen, maar er nu even niet het geduld voor hebben.
Redenen kunnen geven gaat vooraf aan redenen willen geven. De relatie is contingent, niet oorzakelijk. Redenen kunnen geven dwingt niet tot redenen willen geven. De wil blijft vrij. Persoon worden is een kwestie van de rijping van redelijkheid. Persoon-zijn betekent: redenen kunnen geven als je wil.
Bekwaamheid als basis voor status
Ook verantwoordelijkheid als status vooronderstelt bekwaamheid. Althans, het is onverstandig en onzinnig om iemand verantwoordelijk te houden of te maken voor iets als hij niet in staat is om die verantwoordelijkheid te dragen door gebrek aan kennen en kunnen. Zoals het ook onwijs en onzin is om jezelf ergens voor verantwoordelijk te weten of te voelen als het dragen van die verantwoordelijkheid buiten je macht ligt. Verantwoordelijk zijn kan niet zonder verantwoordelijk kunnen zijn.
Dat mag een waarheid als een koe zijn. Toch is het in het onderwijs gangbaar om tegen deze logica te zondigen. In beleid, op papier en in gepraat althans. In de praktijk valt het wel wat mee misschien, gewoonweg omdat het niet goed werkbaar is (zie “Paradoxen van eigenaarschap”, vergelijk voetnoot 2).
Wat ik me als weerwoord kan indenken en wat als verdediging wel ingebracht wordt, is dat verantwoordelijkheid krijgen uitdaagt tot verantwoordelijkheid nemen en dat wanneer verantwoordelijkheid genomen is, verantwoordelijkheid geoefend wordt en dat oefening kunst baart: al doende vermogelijkt verantwoordelijkheid zichzelf. Verantwoordelijkheid geven bevordert verantwoordelijkheid proberen en proberen is leren; proberen is zich bekwamen. Deze redeneerwijze is plausibel genoeg, maar ze klopt uitsluitend indien bij het geven van een bepaalde verantwoordelijkheid, nauwkeurig en doeltreffend onderzocht is en erop toegezien wordt of de leerling dit aankan, of het verschil tussen wat er specifiek van de leerling verwacht wordt en wat hij echt kan, niet te groot is; en of dát proberen inderdaad leerzaam is in bedoeld opzicht. Vandaar dat de redeneerwijze eigenlijk bevestigt wat ik voorstel: bekwaamheid gaat voor. Preciezer gezegd: bijna-bekwaamheid gaat voor. Pedagogisch en didactisch anticiperen op verantwoordelijk zijn impliceert zorgvuldig inspelen op bijna-bekwaamheid. Dat is enkel goed te doen bij specifiek anticiperen op specifieke bijna-bekwaamheid. Dit is van een andere orde dan wat vaak onder de noemer van eigenaarschap gebeurt en voorgestaan wordt. Het redelijkheid oefenende onderwijs doet dat wel: specifiek anticiperen op specifieke bijna-bekwaamheid. Een leerling vragen om redenen te geven voor wat hij doet, vindt, denkt, zegt en dergelijke, noopt de leerling verantwoordelijkheid te proberen dicht bij wat hij aan kennen en kunnen al in huis heeft, gegeven het handelen en oordelen waarop de bevraging betrekking heeft.
Persoonswording in plaats van persoonsvorming
Omdat verantwoordelijkheid inherent is aan persoon-zijn, is persoonsvorming een ongelukkige term. Vorming kan de suggestie wekken van een praktijk of proces waarin de leerling (het kind, de jeugdige of wie dan ook) als persoon gevormd wordt of tot persoon gevormd wordt en daarin passief is, voorwerp of object is; dat hij het ondergaat. Alsof zijn kennen en kunnen, denken en doen gemaakt wordt, door anderen, door anderen voorbedacht, voorbereid en bewerkstelligd. Dit object-achtige past niet bij persoon-zijn, want het past niet bij verantwoordelijkheid, zeker niet bij verantwoordelijkheid in de zin van redelijkheid.
Persoon ben je voor zover je om redenen handelt en oordeelt, om je eigen redenen. Om redenen: niet uit gewoonte, niet dwangmatig, niet uit angst, niet uit emotie, niet uit gemakzucht. Voor zover je persoon bent, handel je niet zus of oordeel je niet zo uit gewoonte; hooguit om de reden dat het gewoonte is om zus te handelen of zo te oordelen en je deze gewoonte apprecieert of omdat je bang bent om van de gewoonte af te wijken (je hebt dus je redenen, want je hebt erover nagedacht, het afgewogen en ervoor gekozen). Niet dwangmatig, hooguit om de reden dat er sterk bij je op aangedrongen wordt (bijvoorbeeld: je hebt er geen zin in of je ziet er geen heil in, maar je besluit toch in te stemmen vanwege het aandringen). Niet uit angst, hooguit met als reden dat je bevreesd bent voor de gevolgen van anders handelen en oordelen (je hebt gewikt en gewogen en …). Niet uit emotie, hooguit met bepaalde gevoelens als reden (bijvoorbeeld: omdat bang bent dat je jaloers zult zijn, vind je het geen goed idee om …). Niet uit gemakzucht, hooguit …. Enzovoort. Persoon ben je voor zover je je in je handelen en oordelen door redenen laat leiden en bewegen, dus voor zover wat je doet en vindt niet wordt veroorzaakt, niet door oorzaken wordt teweeggebracht.
Het om redenen handelen en oordelen, de crux van persoon-zijn, is moeilijk te rijmen met handelen en oordelen dat object-achtig gemaakt of bewerkstelligd wordt. Vormen roept gemakkelijk de associatie op van oorzakelijkheid. En oorzakelijkheid gaat niet samen met redelijkheid. Persoonsvorming is of lijkt, zo bekeken, een contradictio in terminis, een tegensprakigheid. Vandaar mijn voorkeur voor persoonswording. Persoonswording drukt in ieder geval beter uit wat de relatie is tussen persoon-zijn en onderwijs. Onderwijs maakt niet een persoon van je. Adequaat onderwijs is de omgeving waarin verantwoordelijkheid als redelijkheid gedijt en rijpt en waarin bijgevolg persoon-zijn als het ware gewekt wordt.
Niet alles was voor onderwijs doorgaat, doet dit. Veel onderwijs dat als persoonsvorming bepleit wordt, doet het zeker niet. Hierop kom ik in de volgende afleveringen uitgebreid terug.
Voetnoten
- 1. In januari en februari 2022 consulteerde het ministerie van OCW verscheidene keren een panel van zo’n vijftien deskundigen hierover.
- 2. Deze drie blogs zijn try-outs voor hoofdstukken in een boekje over onderwijs en gewetensvorming. In dat boekje worden ook eerdere teksten over paradoxen van eigenaarschap verwerkt. Zie https://academica-group.academia.edu/PietvanderPloeg.
- 3. De onderwijsfilosoof Jan Dirk Imelman noemt zulk onderwijs: “opvoeding als redengevend en redenvragend gesprek”: J.D. Imelman (1973). Plaats en inhoud van een personale pedagogiek. Een bijdrage tot begripsanalytisch en fenomenologisch pedagogisch denken. Groningen: Wolters Noordhoff; J.D. Imelman (1982). Inleiding in de pedagogiek. Over opvoeding, haar taal en wetenschap. Groningen: Wolters Noordhoff.
- 4. In een van de volgende delen zal ik hierop terugkomen met praktische, concrete illustraties. Maar in verschillende van eerdere artikelen en papers over burgerschapsvorming zijn ook al voorbeelden hiervan te vinden. Vgl. https://academica-group.academia.edu/PietvanderPloeg/Citizenship-education.