Gendergerelateerde Verschillen in Risicomijding en Faalangst bij Jongens en Meisjes
In het onderwijs en daarbuiten vertonen meisjes vaak een grotere neiging tot risicomijding en hebben ze meer moeite met het maken van fouten vergeleken met jongens. Dit fenomeen is goed gedocumenteerd en wordt ondersteund door diverse studies en experimenten. Het blijkt dat meisjes eerder geneigd zijn op te geven wanneer ze denken dat een taak te moeilijk voor hen is, vooral meisjes met een hoog IQ. Paradoxaal genoeg helpt het besef van eigen talent en begaafdheid meisjes niet om hun faalangst te overwinnen; integendeel, het kan hun zelfvertrouwen ondermijnen wanneer ze geconfronteerd worden met tegenslagen.
Aan de andere kant tonen meisjes een sterke neiging om planmatig en gedisciplineerd aan hun schoolwerk te werken. Dit leidt ertoe dat wanneer ze positieve feedback krijgen op hun inzet, ze minder snel ontmoedigd raken door mislukkingen. Opvoeders en leraren spelen hierin een cruciale rol door meisjes te prijzen voor hun toewijding en inzet, in plaats van alleen voor hun aangeboren talenten.
Onderzoeksbevindingen
Verschillende onderzoeken hebben de gendergerelateerde reacties op fouten maken en faalangst gedocumenteerd. Psychologe Carol Dweck heeft in een reeks experimenten aangetoond dat meisjes en jongens anders reageren op het maken van fouten. In een van haar klassieke experimenten gaf ze basisschoolkinderen een reken/wiskundetaak die te moeilijk was voor hun leeftijdsniveau. Hieruit bleek dat meisjes sneller geneigd waren om op te geven dan jongens, vooral degenen die hoog scoorden op intelligentietests. Aan de andere kant vertoonden intelligente jongens juist een toename in inzet en volharding om de taak te volbrengen.
Deze verschillen blijven bestaan op latere leeftijd. Vrouwelijke economiestudenten aan de Harvard University bijvoorbeeld, laten zich sneller ontmoedigen door tegenvallende studieresultaten in vergelijking met hun mannelijke collega's. Dit heeft vaak tot gevolg dat ze eerder stoppen met hun studie, ondanks dat ze bij aanvang gemiddeld hogere examencijfers voor wiskunde hadden behaald dan hun mannelijke tegenhangers.
In de professionele wereld vertonen vrouwen ook een vergelijkbare terughoudendheid. Ze solliciteren doorgaans pas als ze aan alle vereisten voor een functie voldoen, terwijl mannen vaker solliciteren zelfs als ze maar over een deel van de vereiste kwalificaties beschikken. Deze verschillen in sollicitatiegedrag kunnen worden toegeschreven aan de angst voor afwijzing, die bij vrouwen veel vaker wordt genoemd als reden om niet te solliciteren dan bij mannen.
Faalangst: Probleem of Motivatie?
Faalangst hoeft echter niet noodzakelijkerwijs als een belemmering te worden beschouwd. In de praktijk zien we dat leerlingen op verschillende manieren omgaan met faalangst. Sommigen laten zich juist aanzetten tot extra hard werken (overstrivers), terwijl anderen juist minder moeite doen om confrontaties met uitdagingen uit de weg te gaan (self-protectors). Er zijn ook leerlingen die faalangst minder ervaren en ofwel sterk gericht zijn op succes, ofwel bij voorbaat accepteren dat ze mogelijk niet zullen slagen (learned helplessness).
Deze gedragspatronen zijn niet alleen relevant voor schoolprestaties, maar ook voor de motivatie en het zelfvertrouwen in de verdere loopbaanontwikkeling.
Verklaring voor Gendergerelateerde Verschillen
De verklaring voor de gendergerelateerde verschillen in risicomijding en faalangst ligt niet in de verschillen in prestaties of talent tussen jongens en meisjes. Meisjes die moeilijke taken vermijden zijn vaak even intelligent als jongens die deze uitdagingen juist omarmen.
Wat echter bepalender lijkt te zijn, is hoe jongens en meisjes hun prestaties interpreteren en toeschrijven. Meisjes hebben vaker de neiging om hun prestaties toe te schrijven aan aangeboren talent, terwijl jongens meer vertrouwen hebben in de invloed van inzet en doorzettingsvermogen op hun prestaties. Deze perceptie kan gedeeltelijk worden toegeschreven aan opvoeding en socialisatie. Meisjes worden vaak geprezen voor hun inherente eigenschappen, zoals 'bravoure' of 'slimheid', terwijl jongens meer feedback ontvangen over hun inspanningen, zoals 'doe je best' of 'goed gedaan'.
Het resultaat van deze feedback is dat meisjes en vrouwen vaak sneller ontmoedigd raken door tegenslagen dan jongens en mannen. Wanneer een taak niet lukt of een beoordeling teleurstellend is, kunnen ze twijfelen aan hun eigen bekwaamheid en ambities. Dit kan leiden tot zelfbeperking in academische en professionele ambities, waarbij vrouwen zich afvragen of ze bijvoorbeeld wel geschikt zijn voor bepaalde opleidingen of functies.
Conclusie
Het is evident dat gendergerelateerde verschillen in de manier waarop jongens en meisjes omgaan met risico's en faalangst een diepgaande impact hebben op hun academische en professionele ontwikkeling. Hoewel meisjes vaak planmatig en gedisciplineerd werken, ervaren ze ook een grotere faalangst en zijn ze eerder geneigd risico's te vermijden. Dit inzicht is cruciaal voor opvoeders, leraren en beleidsmakers om strategieën te ontwikkelen die meisjes aanmoedigen om niet alleen hun talenten te erkennen, maar ook hun inzet en doorzettingsvermogen te waarderen als sleutels tot succes.