Big Data en leesplezier
Dick van der Wateren
Docent natuurkunde en nlt, edublogger en auteur bij dickvanderwateren.nl
Gaat de voortdurende stroom aan digitale data over leerlingen ons werkelijk helpen het onderwijs te verbeteren? Onlangs was ik bij een brainstorm voor een nieuw analyse-instrument dat volgend jaar op de onderwijsmarkt zal worden gelanceerd. Het product is met de beste bedoelingen ontwikkeld; de makers willen iets goeds doen voor het onderwijs en leraren helpen hun werk beter te doen. Door alles wat leerlingen doen op laptops en notebooks te analyseren zouden we van dag tot dag kunnen volgen hoe hun taalvaardigheid zich ontwikkelt. Aantrekkelijk idee. Niettemin voelde ik me al snel ongemakkelijk.
"Ik vroeg me af: Is wat in het onderwijs belangrijk is meetbaar, of vinden we belangrijk wat meetbaar is?"
Eerder die dag had ik een workshop met 16 bevlogen leraren. Het contrast met de brainstorm had niet groter kunnen zijn. Twee uur lang praatten we intensief over onderwijs, dachten na over differentiatie, over persoonlijke begeleiding, autonomie van leerlingen en wat we nodig hebben om de kwaliteit van onze lessen te verbeteren.
Daar zaten mensen die gepokt en gemazeld waren in het onderwijs en die geen deskundigen van buiten nodig hadden om hun werk goed te doen. Daarvoor hadden we elkaar. Bovendien ging het niet één keer over Big Data, terwijl de helft van ons betadocenten waren en bepaald geen digibeten.
Testdata
De gedachte achter het nieuwe onderwijsproduct (de naam doet er hier niet toe) is dat met de analyse van de resultaten van lees- en spellingtoetsen de taalachterstand van basisschoolkinderen kan worden verminderd. Omdat steeds meer scholen kinderen op eigen laptops, iPads en andere notebooks laten werken, zouden de vorderingen van die leerlingen heel regelmatig – zelfs dagelijks! – kunnen worden gevolgd.
Ook de resultaten van lees- en spellingtoetsen, van de uitgeverijen van taalmethoden en van Cito, geven een schat aan data over de taalontwikkeling van kinderen.
De analyse van die enorme datastroom is voor de gemiddelde leerkracht een onbegonnen taak. Maar een slim analyse-instrument zou die leerkracht veel werk uit handen kunnen nemen. Die zou met die analyse in een oogopslag bij elke individuele leerling kunnen zien waar nog hiaten zijn en zo een interventie op maat kunnen aanbieden. Een aantrekkelijk idee en helemaal geen rare gedachte. Ik zag wel wat problemen en – afgezien van de privacy – was ik eerlijk gezegd behoorlijk sceptisch over de bruikbaarheid van het nieuwe product.
Het waren die avond allemaal aardige mensen die met de makers meedachten, voornamelijk uit de IT-, ontwerp-, marketing- en financiële wereld en maar drie onderwijsmensen, waaronder ikzelf. Aan de goede bedoelingen van die mensen, het onderwijs helpen verbeteren, hoefde ik niet te twijfelen. Het gesprek ging echter vooral over de vraag op welke manier het product in de onderwijsmarkt gezet kon worden en maar zijdelings over de vraag of het instrument datgene meet wat het moet meten, taalachterstand, met andere woorden of het valide is.
"Ik stelde de vraag: Wat is eigenlijk het doel van leren lezen en schrijven?"
Naar mijn mening dient dat drie doelen (vrij naar Gert Biesta 2015).
- In de eerste plaats helpt het kinderen informatie te verwerken en te communiceren met anderen. Dat zou je kwalificatie kunnen noemen, het aanleren van kennis en vaardigheden.
- Het tweede doel is door middel van lezen en schrijven de wereld leren kennen en een plaats vinden in de gemeenschap, de cultuur, de beroepsgroep en de democratische samenleving. Dat kun je socialisatie noemen.
- Het derde doel is persoonlijke vorming tot een onafhankelijk en kritisch individu.
Leesplezier
Volgens mij zou dan ook het belangrijkste doel van lees- en schrijfonderwijs plezier in taal moeten zijn en het vermogen van leerlingen bevorderen om zich in die taal uit te drukken. Het is de vraag of spellingsvaardigheid en woordenschat – precies de dingen die makkelijk digitaal te meten zijn – een goede indicatie zijn van taalvaardigheid. Kinderboekenschrijver en eerste kinderboekenambassadeur Jacques Vriens :
Hij zegt:
Het bevorderen van lezen heeft […] een maatschappelijk belang. Door het lezen van boeken kun je je beter inleven in anderen en met hen meevoelen. Daardoor leer je beter naar elkaar te luisteren. Daarom moet er op basisscholen aandacht gegeven worden aan de ontwikkeling van leesplezier, óók als er opbrengstgericht gewerkt moet worden. Daarbij is leesplezier goed voor de schoolprestaties. Een kind dat graag leest, oefent ongemerkt in het tot zich nemen van teksten en zal dan ook met het geschiedenis- of aardrijkskundeboek geen moeite hebben of met de interpretatie van rekensommen.
Ik had laatst een gesprek met basisschooldocent, filosoof en edublogger Hester IJsseling precies over dit onderwerp, taalachterstand en plezier in lezen. We waren het er snel over eens dat kinderen voorlezen en hen zoveel mogelijk zelf laten lezen wat ze leuk vinden, de beste manier is om hen plezier in taal te geven.
En hoe erg is het nou echt als ze niet alle woorden goed kunnen spellen? Door veel te lezen – en zo veel woorden voorbij zien komen – maak je je de juiste spelling van de meeste woorden wel eigen. Maar laat hen dan niet allerlei vervelende formulieren invullen als ze een boek hebben gelezen. Dat is de beste manier om alle plezier in lezen weg te nemen. Jacques Vriens:
Laatst liet een juf mij vol trots het formulier zien dat kinderen moesten invullen als ze een boek gelezen hadden. Heb je eindelijk een boek uit, mag je nog een half uur administratie doen! Er zijn leukere manieren om te evalueren.
En vaak moeten die kinderen daarbij vragen beantwoorden waar, opmerkelijk genoeg, de auteur van het boek zelf soms geen antwoord op heeft. Nederland scoort dan wel hoog op internationale lijstjes voor wat betreft technisch lezen (foutloos voorlezen van een rij woordjes), maar heel laag op het gebied van leesplezier.
"Niet meer dan 10% van de Nederlandse kinderen vindt lezen leuk."
Wat is taalachterstand?
Taalachterstand is inderdaad een probleem en een van de speerpunten van OCW, dat stelt dat ruim 15% van de kinderen risico heeft op taalachterstand. Meer dan 40.000 (!) kinderen komen van de basisschool met een leesachterstand van minstens 2 jaar. Ze komen in de brugklas en lezen op het niveau van een kind in groep 5 of 6. Voorschoolse en vroegschoolse educatie (vve) wordt door de overheid gezien als een oplossing voor het probleem.
Dit zegt Taalunieversum over taaltoetsen:
Het opvallendste aan deze toetsen is dat er ontzettend veel aandacht besteed wordt aan hun betrouwbaarheid, maar dat de validiteit vaak twijfelachtig is. Die twijfelachtige validiteit heeft te maken met het feit dat de taalvaardigheid die wordt gemeten niet steeds overeenkomt met de minimale taalvaardigheid, nodig om op school te functioneren.
Daarnaast is een belangrijke kwestie die zelden ter sprake komt, of vaardigheid die men nodig heeft om een toets goed af te leggen wel dezelfde is als die men nodig heeft om talig te kunnen functioneren. Voor sommige vaak gebruikte toetsten is reeds aangetoond dat dit zeker niet het geval is. Men kan echter verder gaan en de vraag stellen of er überhaupt wel een valide taaltoets op te stellen is.
Hoe zit dat voor jonge kinderen? En zorgt een achterstandspositie er niet juist voor dat een individu het moeilijk heeft om taal te scheiden van algemeen functioneren, een vaardigheid die wordt verondersteld wanneer een taaltoets valide genoemd wordt.
Ik heb eerder al eens geschreven over de onzalige gedachte om peuters en kleuters te testen (Stop testen van peuters en kleuters). In dat stuk haalde ik een eerdere post aan (De waanzin van opbrengstgericht onderwijs. Op de kleuterschool) waarin duidelijk wordt dat testen van jonge kinderen het risico inhoudt dat die kinderen al vroeg worden gehospitaliseerd.
De taal-, reken- en verdere ontwikkeling van kinderen verloopt heel grillig en onvoorspelbaar. Terwijl het ene kind al vroeg kan lezen, maar zich wat later ontwikkelt met rekenen, is dat bij een ander kind precies omgekeerd. Een kind kan laat zijn in zijn taalontwikkeling omdat het druk is met andere dingen leren. Er bestaat geen standaardkind waaraan je andere kinderen kunt afmeten.
Prof. Sieneke Goorhuis-Brouwer, orthopedagoog en spraakpatholoog, ziet in haar praktijk veel kinderen die psychologisch niets mankeren en een normale ontwikkeling doormaken, maar die op grond van testen als risicoleerling worden gediagnosticeerd. Testgegevens hebben een achterstand laten zien ten opzichte van wat verondersteld wordt dat het kind zou moeten kunnen op een bepaalde leeftijd.
Dan moet het kind aan de tafel van de juf komen zitten voor extra aandacht. Het gevaar is dan dat het kind daar in zijn hele schoolloopbaan niet meer vandaan komt. Er wordt een probleem gemaakt van iets dat heel normaal is en die extra aandacht gaat ten koste van het vrije spel (nodig voor de ontwikkeling).
Goorhuis-Brouwer pleit dan ook voor deskundige peuter- en kleuterleerkrachten, die kennis hebben van de taalontwikkeling van het jonge kind en die hun ogen en oren goed open houden en niet blind op toetsen vertrouwen. Dat zij weinig opheeft met voor- en vroegschoolse programma’s moge duidelijk zijn.
Sociaal probleem
Terecht wil de overheid iets doen aan de taalachterstand van kinderen die van de basisschool komen.
"Het probleem is echter geen onderwijskundig maar een maatschappelijk probleem."
Het is een probleem van armoede en maatschappelijke ongelijkheid. Vrijwel zonder uitzondering zijn de kinderen met de grootste taalachterstand (en leerachterstand in het algemeen) kinderen uit tweetalige gezinnen, die onderaan de maatschappelijke ladder staan.
In 1966 concludeerde de beroemde ‘Coleman Study’ (Coleman e.a., 1966) dat de schoolprestaties van kinderen direct gecorreleerd is met de sociaal-economische status van de gezinnen waaruit zij afkomstig zijn. Kinderen van welvarende, hoogopgeleide, meestal blanke ouders scoren significant beter op school dan kinderen van arme, laagopgeleide, meestal niet-blanke ouders.
Ondanks een reeks aan geldverslindende maatregelen (Bush’s No Child Left Behind en Obama’s Race to the Top) is die ‘achievement gap‘ in de afgelopen halve eeuw eerder groter dan kleiner geworden. Diane Ravitch haalt in haarblog een artikel van Paul Thomas aan waarin hij betoogt dat de ‘achievement gap’ in essentie een ‘equity gap‘ is, een maatschappelijke kloof en een armoedeprobleem.
In de VS is een zeer lucratieve industrie ontstaan die pretendeert die achterstand op te lossen door testen en leraren afrekenen op de testresultaten van hun leerlingen. Uitgeverij Pearson heeft alleen al in de VS 4 miljard dollar winst gemaakt met hieraan gerelateerde activiteiten. Ik heb daarover uitvoerig geschreven hier, in ‘Het Alternatief’ (2013) en in de internationale uitgave van dat boek (2015).
De conclusie daar is dat testen maar beperkt bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs en dan alleen op voorwaarde dat ze formatief (diagnostisch) worden ingezet, meten wat essentieel is en leraren kunnen helpen zich te verbeteren. Aan die eerste voorwaarde voldoet het product waarover ik hierboven schreef, over de tweede en derde heb ik grote twijfels.
Daarbij komt dat dit soort statistische data-analyses heel verleidelijk zijn voor beleidsmakers om het onderwijs mee te controleren. Over de gruwelijke gevolgen die dat kan hebben voor scholen en individuele leraren, die op volkomen verkeerde gronden als ‘niet effectief’ worden beoordeeld schreef ik in de genoemde publicaties.
De leerachterstand komt voort uit een sociale achterstand en die kan het onderwijs niet oplossen. Daarvoor zijn heel andere ingrepen nodig en met name een andere politieke stellingname over maatschappelijke ongelijkheid.
"Scholen kunnen wel veel doen aan plezier in lezen en dat doe je toch echt door zo min mogelijk testen en zoveel mogelijk voorlezen en laten lezen."