Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Factoren die invloed hebben op de resultaten van de Cito- of centrale eindtoets

Geplaatst op 2 augustus 2024

De Cito- of centrale eindtoets speelt een belangrijke rol in het Nederlandse onderwijssysteem. Deze toets, die aan het einde van de basisschoolperiode wordt afgenomen, biedt inzicht in de ontwikkelingsstatus en capaciteiten van leerlingen en speelt een rol bij het adviseren over het vervolgonderwijs. De resultaten van deze toets kunnen echter door verschillende factoren worden beïnvloed. Dit artikel onderzoekt de belangrijkste factoren die invloed hebben op de resultaten van de Cito- of centrale eindtoets en biedt inzichten in hoe deze factoren kunnen worden gemanaged om de nauwkeurigheid en eerlijkheid van de toetsresultaten te waarborgen.

Belang van de Cito- of Centrale Eindtoets

De Cito- of centrale eindtoets wordt afgenomen in groep 8 van de basisschool en is bedoeld om:

  1. Inzicht te Verschaffen in Leerprestaties: De toets biedt een overzicht van de cognitieve vaardigheden en kennis van leerlingen op het moment van de toetsing.
  2. Advies te Geven over Vervolgonderwijs: De resultaten helpen bij het bepalen van het meest geschikte vervolgonderwijs voor de leerling, zoals voortgezet onderwijs en opleidingsniveaus.

Factoren die Invloed Hebben op de Toetsresultaten

Verschillende interne en externe factoren kunnen de resultaten van de Cito- of centrale eindtoets beïnvloeden. Het is belangrijk om deze factoren te begrijpen om een eerlijk en accuraat beeld van de prestaties van leerlingen te verkrijgen.

  1. Voorbereiding en Oefening
  • Kennis en Vaardigheden: De mate waarin leerlingen zijn voorbereid en geoefend in de stof die op de toets aan bod komt, heeft directe invloed op hun prestaties. Regelmatige oefening en herhaling van relevante leerstof kunnen helpen om de kennis en vaardigheden van leerlingen te versterken.

  • Onderwijsmethoden: De kwaliteit van het onderwijs dat leerlingen gedurende hun basisschooltijd ontvangen, speelt een cruciale rol. Effectieve onderwijsmethoden en een curriculum dat goed aansluit bij de toetsinhoud kunnen bijdragen aan betere resultaten.

  1. Leeromstandigheden
  • Leeromgeving: De fysieke en sociale leeromgeving kan van invloed zijn op de prestaties van leerlingen. Een rustige, goed ingerichte leeromgeving zonder afleidingen kan bijdragen aan een betere concentratie en prestatieniveau.

  • Ondersteuning en Begeleiding: De mate van ondersteuning en begeleiding door leerkrachten en ouders kan van invloed zijn. Een stimulerende en ondersteunende omgeving bevordert het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen.

  1. Motivatie en Stress
  • Motivatie: De motivatie van leerlingen om goed te presteren op de toets kan variëren. Leerlingen die gemotiveerd zijn om hun best te doen, zullen waarschijnlijk betere resultaten behalen dan leerlingen die minder gemotiveerd zijn.

  • Stress en Angst: De druk en stress rondom de toets kunnen een negatieve impact hebben op de prestaties. Leerlingen die angst ervaren of zich onder druk gezet voelen, kunnen slechter presteren dan normaal.

  1. Testvaardigheden en Strategieën
  • Ervaring met Toetsen: De ervaring van leerlingen met het afnemen van toetsen kan invloed hebben op hun prestaties. Leerlingen die vertrouwd zijn met de toetsvorm en -strategie zullen mogelijk beter presteren.

  • Toetsstrategie: Leerlingen die effectieve toetsstrategieën toepassen, zoals tijdbeheer en het zorgvuldig lezen van instructies, kunnen betere resultaten behalen.

  1. Gezondheid en Welzijn
  • Fysieke Gezondheid: De algehele fysieke gezondheid van leerlingen kan invloed hebben op hun prestaties. Leerlingen die niet goed uitgerust zijn of gezondheidsproblemen ervaren, kunnen moeite hebben om optimaal te presteren.

  • Mentale Gezondheid: Mentale welzijn speelt ook een rol. Leerlingen die zich emotioneel en mentaal stabiel voelen, zullen doorgaans beter presteren dan leerlingen die zich angstig of gestrest voelen.

  1. Onderwijsachtergrond
  • Voorgeschiedenis en Achtergrond: De onderwijsachtergrond van leerlingen kan invloed hebben op hun prestaties. Leerlingen die eerder ondersteuning hebben gehad in bepaalde vakken of die uit een omgeving komen met minder toegang tot leermiddelen, kunnen mogelijk lagere resultaten behalen.

  • Onderwijsniveau van Ouders: Het opleidingsniveau en de betrokkenheid van ouders kunnen ook van invloed zijn. Ouders die actief betrokken zijn bij het onderwijs van hun kinderen en hen ondersteunen in hun studie, kunnen bijdragen aan betere prestaties van hun kinderen.

Het Beheren van Invloedrijke Factoren

Om de invloed van deze factoren op de toetsresultaten te minimaliseren en een eerlijker beeld te krijgen van de capaciteiten van leerlingen, kunnen scholen en docenten verschillende strategieën hanteren:

  1. Vroegtijdige Voorbereiding
  • Oefenmateriaal: Bied leerlingen toegang tot oefenmateriaal en oefentoetsen die vergelijkbaar zijn met de Cito- of centrale eindtoets. Dit helpt hen om vertrouwd te raken met het toetsformaat en de inhoud.

  • Ondersteuning: Zorg voor extra ondersteuning voor leerlingen die extra hulp nodig hebben. Dit kan door middel van gerichte instructie, bijles of aanvullende leermiddelen.

  1. Creëer een Positieve Leeromgeving
  • Rustige Omgeving: Zorg voor een rustige en comfortabele leeromgeving, zowel tijdens de voorbereiding als op de dag van de toets. Dit kan helpen om stress en afleidingen te verminderen.

  • Aanmoediging en Positieve Feedback: Moedig leerlingen aan en geef positieve feedback om hun motivatie en zelfvertrouwen te verhogen.

  1. Beheer van Stress en Angst
  • Stressbeheersing: Help leerlingen om om te gaan met toetsstress door technieken voor stressbeheersing aan te bieden, zoals ademhalingsoefeningen en ontspanningstechnieken.

  • Ondersteunende Communicatie: Zorg voor open communicatie over de toets en benadruk dat de toets slechts een momentopname is van hun vaardigheden en kennis.

  1. Professionele Ontwikkeling van Docenten
  • Training en Ondersteuning: Bied training en ondersteuning aan docenten om hen te helpen bij het effectief voorbereiden van leerlingen voor de toets. Dit kan ook het delen van best practices en strategieën voor toetsvoorbereiding omvatten.

  • Evaluatie van Onderwijspraktijken: Voer regelmatig evaluaties uit van de onderwijsmethoden en -praktijken om ervoor te zorgen dat ze effectief zijn en aansluiten bij de toetsinhoud.

Conclusie

 

De resultaten van de Cito- of centrale eindtoets worden door een verscheidenheid aan factoren beïnvloed, van voorbereiding en leeromstandigheden tot motivatie en welzijn. Door deze factoren te begrijpen en effectief te beheren, kunnen scholen en docenten bijdragen aan een eerlijkere en nauwkeurigere beoordeling van de capaciteiten van leerlingen. Het doel is om een omgeving te creëren waarin leerlingen hun volledige potentieel kunnen bereiken en hun prestaties op de toets een nauwkeurig beeld geven van hun kennis en vaardigheden.

Geraadpleegde bronnen


Bijlage 1: De CITO-eindtoets en de Centrale Eindtoets van het CvTE.

In deze bijlage staat nadere beschrijving van de Cito-Eindtoets en de Centrale Eindtoets van het CvTE.
Aan het eind van het schooljaar maken alle leerlingen7 uit groep 8 van het reguliere basisonderwijs een eindtoets. Deze toets brengt de leerresultaten van leerlingen op het gebied van taal en rekenen in kaart, aangevuld met eventueel wereldoriëntatie (die keuze is aan de school). Daarmee is de toets een leervorderingentoets, die speciaal ontwikkeld is om te beschrijven wat elk kind op het eind van het basisonderwijs heeft geleerd.

Sinds 2015 is het maken van een eindtoets verplicht (zie het Toetsbesluit PO). Scholen kunnen zelf kiezen welke eindtoets het beste past bij hun eigen visie (zie daarvoor ook Bosker & de Jong-Heeringa, 2006). Zij kunnen daarbij gebruik maken van de Centrale Eindtoets, die voortbouwt op de Eindtoets Basisonderwijs van het CITO (de zogenoemde CITO-eindtoets). Voor de uitvoering van deze toets is het College voor Toetsexamens (het CvTE) verantwoordelijk, die samen met Stichting CITO deze toets maakt. Naast deze Cito-Eindtoets kunnen scholen ook voor andere toetsen kiezen (zoals de IEP Eindtoets). Alle leerlingen van één basisschool moeten een eindtoets van eenzelfde toetsaanbieder kiezen.

De vraag voor de Kennisrotonde zoomt in op de Cito-eindtoets. Voor de beantwoording van de vraag maken we gebruik van onderzoeken die betrekking hebben zowel de Cito-toets voor groep 8, als de Centrale Eindtoets PO van het CvTE. De laatste bouwt immers voort op de eerdere Cito-eindtoets (de zogenoemde Cito-toets). In onze toelichting zullen we wel helder aangeven welke toets het betreft.

De Centrale Eindtoets (bron: Verantwoording Centrale Eindtoets PO 2015 en Handleiding 2016) bestaat uit twaalf taken voor taal (lezen, voordenschat, schrijven en taalverzorging & grammatica), voor rekenen (getallen, verhoudingen, meten & meetkunde en verbanden), voor wereldoriëntatie (aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek). De toets is er voor de onderdelen taal en rekenen in twee niveau: een basistoets (B) en een niveautoets (N), afhankelijk van het best passende vervolgonderwijs van de leerling. B voor basis- of kader; N voor gemengd/theoretisch of hoger. Daarnaast zijn er verschillende vormen, waarin de eindtoets kan worden afgenomen, zoals een braille-versie of een vergrote versie. Ook kan een school kiezen voor bijvoorbeeld de mogelijkheid tot tijdverlening, of op een andere manier een passende ondersteuning kiezen in overleg met CvTE
Zowel de CITO-Eindtoets als de Centrale Eindtoets van het CvTE zijn/worden beoordeeld in overeenstemming met beoordelingssystemen van testen, toetsen en examens (zoals beschreven in de COTAN en het RCEC). Deze beschrijving wordt jaarlijks geüpdatet met een rapportage van de meest recente afnameresultaten. Daarmee ontstaat transparantie.

Bijlage 2: De wijze waarop de Onderwijsinspectie tot haar oordeel komt

Het bestaande toezichtkader primair onderwijs onderscheidt vijf indicatoren die te maken hebben met opbrengsten, het onderwijsleerproces, zorg en begeleiding, kwaliteitszorg en wet en regelgeving (zie brochure toezichtkader). Wat betreft de eerste indicator over de opbrengsten (indicator 1: opbrengsten van het onderwijs) worden zeven (sub-)indicatoren onderscheiden. Eén van deze sub-indicatoren wordt gebaseerd op de scores op een eindtoets, bijvoorbeeld de CITO-eindtoets. Deze sub-indicator wordt als volgt omschreven: “de resultaten van de leerlingen aan het eind van de basisschool liggen ten minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingpopulatie mag worden verwacht” (zie Analyse en waarderingen van opbrengsten PO, augustus 2014).
Dit betekent dus dat voor één van de zeven sub-indicatoren van de beoordeling van de opbrengsten van een school, gebruik wordt gemaakt van de schoolscores van een eindtoets, zoals de Centrale Eindtoets.

  • Correctiemodel

In de wijze waarop de inspectie bij de beoordeling van de opbrengsten gebruik maakt van de Centrale Eindtoets, is de afgelopen jaren wel wat veranderd (zie voor details de site van de Inspectie, en bijvoorbeeld Inspectie van het Onderwijs, 2014), maar in grote lijnen komt die erop neer dat de inspectie bij de beoordeling rekening houdt met specifieke kenmerken van de leerlingpopulatie van de school. Het wordt immers redelijk gevonden om de lat voor een school met een grote groep gewichtenleerlingen lager te leggen dan een school met geen of een klein percentage gewichtenleerlingen. Dit zie je terug in ‘de regeling voor de beoordeling van de leerresultaten’ (zie overheid.nl; destaatvanhetonderwijs.nl). De ongecorrigeerde gemiddelde cito-score van de school wordt (op basis van het percentage gewichtenleerlingen in de school8) omgezet in een oordeel van goed, voldoende of onvoldoende. Hiervoor zijn tabellen beschikbaar.
Dit betekent dus dat de inspectie een correctiemodel hanteert om de komen tot een kwaliteitsbeoordeling (van leeropbrengsten) van de scholen. We gaan hier in de volgende alinea wat dieper op in.

  • Drie jaar

Daarnaast baseert de inspectie haar oordeel over de leerresultaten van een school niet op één jaar, maar op drie jaar (drie cohorten), en in sommige gevallen op vijf jaar.

  • Grootte van de groep

Ten derde houdt de inspectie bij het vaststellen van haar oordeel rekening met de grootte van de groep leerlingen uit groep 8. Voor scholen met minder dan 10 leerlingen die bij de beoordeling worden betrokken, gelden (sinds 2015-2016) weer andere beslisregels dan voor scholen met meer leerlingen.

  • Eigen beoordelingen inspecteurs

Tot slot wordt gemeld dat het oordeel van de inspectie niet volledig wordt bepaald door bovenstaande rekenregels, aangezien inspecteurs bij hun kwaliteitsoordeel daarvan kunnen afwijken. Hoe vaak dat gebeurt, is niet bekend, maar het zou kunnen “dat inspecteurs soms eigen beoordelingen van de aard van het leerlingenpubliek meewegen in hun oordeel over de leeropbrengsten” (Roeleveld, Mooij, Fettelaar & Ledoux, 2011, pg. 39).

  • Welk correctiemodel?

Zoals gezegd maakt de inspectie bij de beoordeling van één sub-indicator van het toezichtkader gebruik van de scores van leerlingen op een eindtoets, in veel gevallen de CITO-Eindtoets Basisonderwijs of de Centrale Eindtoets van het CvTE. Om scholen op een eerlijke manier te kunnen beoordelen maakt de Inspectie gebruik van een zogenoemd correctiemodel om te kunnen corrigeren voor aanvangsverschillen van leerlingen. Er wordt in dit verband vaak gesproken over de ‘toegevoegde waarde’ van de school, dat wil zeggen de bijdrage die de school levert aan de vooruitgang van leerlingen in relatie tot de doelen van het onderwijs. Dit betekent dat er op schoolniveau wordt gecorrigeerd voor kenmerken van de leerlingen. Over de wijze waarop dat de inspectie dat het beste zou kunnen doen, en over het specifieke correctiemodel dat, en de variabelen, die daarvoor het best kan/kunnen worden gebruikt, is wel onderzoek beschikbaar (bijvoorbeeld Fettelaar & Smeets, 2013; Janssens, Rekers-Momberg, Lycet & Lacor, (2014), Mooij, Roeleveld, Fettelaar en Ledoux, 2011; Inspectie van het Onderwijs, 2013; Roeleveld, Mooij, Fettelaar & Ledoux, 2012).

Zo rapporteren Roeleveld, e.a. (2011) een onderzoek naar bruikbare correctiefactoren (zowel op individueel als op schoolniveau) voor de kwaliteitsbeoordeling door de inspectie. Hiertoe zijn reeksen correctiemodellen ontworpen en vergeleken met het bestaande model van de inspectie. In deze modellen worden kenmerken van leerlingen op individueel niveau en op schoolniveau gebruikt om de ‘ruwe uitkomsten’ op de Eindtoets Basisonderwijs te corrigeren. Op basis van dit onderzoek (waarvan de onderzoekers overigens aangeven dat het beperkingen kent), wordt aangegeven dat het model met twee correctiefactoren (gedetailleerde opleiding ouders en etniciteit) relatief betere resultaten geeft dan het model dat de inspectie gebruikt. Het is echter lastig om op een eenvoudige manier over deze gedetailleerde informatie te beschikken. Daarom is het bestaande model van de inspectie volgens de onderzoekers nog steeds de best mogelijke benadering.

Voor veel scholen maakt het voor de beoordeling van de inspectie in grote lijnen niet zo uit, van welk correctiemodel er gebruik wordt gemaakt. Voor 10-15% van de scholen wel, aldus de onderzoekers Mooij e.a.(anderen spreken over andere percentrages). Ruwweg lijkt het erop neer te komen dat scholen die veel leerlingen met mbo-opgeleide ouders door de inspectie enigszins worden ondergewaardeerd, en scholen met relatief veel autochtone achterstandsleerlingen en weinig autochtone leerlingen enigszins worden onderwaardeerd. Dit is het gevolg van (wijzigingen in) de gewichtenregeling. In principe kan dat voor scholen het verschil uitmaken tussen een beoordeling als normaal of onder de norm.

Ook de inspectie concludeert in 2013 op basis van (eigen) onderzoek dat er betere modellen zijn, dan het gehanteerde correctiemodel: “Het toevoegen van meer en nauwkeuriger gegevens over leerlingkenmerken leidt dus tot een betere schatting van de bijdrage van scholen aan de prestaties die leerlingen behalen” (Inspectie van het onderwijs, 2013). Ondanks dat, geeft de inspectie er de voorkeur aan om de bestaande systematiek vooralsnog te handhaven, omdat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen. Een ander model betekent immers een extra administratieve belasting voor scholen, aldus de inspectie. Dat neemt overigens niet weg, dat de inspectie nu ‘stilstaat’: er wordt voortdurend, samen met het onderwijsveld, gekeken naar de wijze waarop de inspectie tot een beoordeling komt (zie bijvoorbeeld Jonk, z.j.), en de wijze waarop de inspectie het best de toegevoegde waarde van een school kan vaststellen.

Noten

7 Uitgezonderd zijn zml-leerlingen (zeer moeilijk lerend), meervoudig gehandicapte leerlingen en leerlingen die korter dan 4 jaar in Nederland zijn en de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Deze leerlingen mogen wel de toets maken, maar zijn daartoe niet verplicht.
8 De inspectie beoordeelt tot welke zogenoemde schoolgroep een school behoort: de groep met een bepaald percentage gewogen leerlingen. In de regeling leerresultaten PO, bijlage B staat: “Als deze gegevens niet op de te analyseren formuleren vermeld wordt, bepaalt de inspectie deze aan de hand van het percentage gewogen leerlingen op de hele school en op de meest recente teldatum 1 oktober behorend bij het schooljaar dat beoordeeld wordt. De inspectie raadpleegt de DUO-gegevens om de schoolgroep te bepalen”. Hierbij vindt ook een bepaalde afronding plaats.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.