Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Vier inzichten over drijfveren voor leren

Wilfred Rubens
adviseur ICT en leren bij te-learning   

Rubens, W. (2016) Vier inzichten over drijfveren voor leren.
Geraadpleegd op 04-12-2024,
van https://wij-leren.nl/drijfveren-leren-motivatie-e-learning.php
Geplaatst op 1 juni 2016
Drijfveren voor leren

De laatste jaren is er regelmatig gepubliceerd over nieuwe inzichten op het gebied van drijfveren die mensen hebben om te leren. In dit artikel passeren vier inzichten de revue.

3.1 De crisis van significantie

Volgens Michael Wesch (2008) hebben studenten moeite betekenis en significantie te ontlenen aan hun onderwijs. Cultureel antropoloog Wesch baseert deze opvatting onder meer op eigen onderzoek. Zo heeft hij onderzocht in welke mate studenten leeractiviteiten daadwerkelijk uitvoeren.

Studenten, aldus Michael Wesch, hebben geen hekel aan leren. Zij laten met hun gedrag zien dat zij ‘school’ niet inspirerend vinden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het type vragen dat studenten stellen, schrijft Wesch. Volgens hem zijn goede vragen gericht op kritisch en creatief denken.

De meeste vragen zijn echter vooral van administratieve aard. 

  • Hoe lang moet het paper zijn?
  • Telt het mee voor een punt?

"Such questions reflect the fact that, for many (students and teachers alike), education has become a relatively meaningless game of grades rather than an important and meaningful exploration of the world in which we live and co-create."

Volgens Wesch kun je dit studenten niet kwalijk nemen, maar wel het onderwijssysteem. Michael Wesch ziet in betekenisvolle verhalen (‘meaningful narrative’) de sleutel voor de aanpak van het probleem van significantie. Daarbij gaat het er niet om deze verhalen te vertellen, maar om ze deelnemers te laten ervaren.

In plaats daarvan conditioneert ons onderwijssysteem jongeren hun leven lang om vooral punten te halen. Daar is hun vaak calculerende gedrag vooral uit te verklaren. Cruciaal voor ander onderwijs is daarom ook een andere manier van beoordelen.

Een ander aspect van de crisis van significantie heeft te maken met mediagebruik. Michael Wesch stelt bijvoorbeeld dat, terwijl jongeren over zo’n mediarijke omgeving beschikken, het onderwijs vaak nog erg traditionele media inzet.

3.2 Verbinden van talent, ambitie en passie

Sir Ken Robinson benadrukt, onder meer in zijn boek The Element (2009) en in zijn bekende TEDvideo’s, het belang van passie voor leren. Hij stelt onder meer dat aanleg alleen niet voldoende is om in je element te zijn. Je moet ook van onderwerpen houden. Of zoals Robinson het zegt:

"Where natural talent meets passion."

Hij stelt dat we talenten van mensen (human resources) net als natuurlijke bronnen (natural resources) verkeerd gebruiken. Net als natuurlijke bronnen zijn talenten van mensen vaak diep verborgen. Daarom is het belangrijk deze bronnen te ontsluiten.

Volgens hem is zelfs sprake van een crisis van human resources en verstoort het onderwijs juist de ontwikkeling van talenten en passie, die jongeren vaak hebben:

"Education does not feed their spirit."

Onderwijs en standaarden

Het onderwijs moet volgens hem meer gebaseerd zijn op een organisch in plaats van een lineair proces. Op dit moment is het onderwijs te eenzijdig gericht op standaarden en conformiteit. Kinderen zijn volgens Sir Ken echter geen auto’s die je volgens standaarden moet ‘produceren’. 

Standaard-testen zijn volgens Robinson belangrijk op sommige terreinen. Maar nu wordt het onderwijs er volgens Robinson door gedomineerd. Hij stelt zelfs dat het onderwijs kinderen standaardiseert, terwijl je juist meer gebruik zou moeten maken van de diversiteit.

Sommige kinderen moeten volgens hem bijvoorbeeld bewegen om na te kunnen denken. Standaarden zijn een minimale basis, niet een niveau om naar te streven. Excellente leerlingen worden er onvoldoende door uitgedaagd, jongeren met andere talenten worden er door gedemotiveerd. 

Hij benadrukt dat we meer waardering moeten hebben voor de diversiteit aan talenten, bekwaamheden en passies. Bij alles wat je doet, is het belangrijk om een doel, om ambitie te hebben. Passies maken deel uit van wie je bent. Passies moeten aangewakkerd worden door volwassenen. Volwassenen (zoals docenten) moeten inspelen op passies en talenten van jongeren.

Transformatie van onderwijs

Het gaat er om dat je onderwijscondities schept waaronder jongeren kunnen opbloeien. Daarvoor is – zoals Robinson betoogt – geen hervorming nodig, maar transformatie. Een dergelijke vernieuwing is niet eenvoudig.

Volgens Robinson moeten we de ketenen van de huidige manier van (oud) denken over onderwijs van ons af durven gooien. Dan creëren we wellicht wel een basis voor leren dat meer recht doet aan de diversiteit van talenten en drijfveren van jongeren.

Robinson is trouwens niet 100% consequent in zijn analyse van het bestaande onderwijs. Hij geeft aan dat ons onderwijssysteem jongeren nog steeds voorbereidt op de industriële samenleving, waarbinnen de meeste mensen hetzelfde moesten leren.

Tegelijkertijd geeft hij aan dat het onderwijs een jaar of veertig geleden breder van opzet was en minder competitief van aard was. Volgens hem was er toen meer ruimte voor creativiteit. 

Volgens Rosabeth Moss Kanter (2010) scheidt passie goede intenties en opportunisme van daadwerkelijke prestaties. Zij stelt dat passie en ambities elkaar idealiter zouden moeten ontmoeten.

De drie-eenheid van het onderwijs bestaat volgens mij dan eigenlijk uit:

  • passie;
  • ambitie;
  • talent.

Waar deze drie elementen bij elkaar komen, wordt succesvol geleerd. Als je passie weet aan te wakkeren, ambities expliciet kunt laten maken en talent kunt aanspreken, dan zijn de belangrijkste voorwaarden voor succesvol leren gerealiseerd.

3.3 Het belang van motivatie

Leren, opleiden en onderwijs worden dikwijls benaderd vanuit:

  • onderwijskunde;
  • pedagogiek;
  • cognitieve psychologie;
  • neurowetenschappen.

Er is echter nog een andere invalshoek die kan helpen bij het ontwikkelen en ontwerpen van leerarrangementen: motivatietheorie. De opvattingen van Sir Ken Robinson zijn hier nauw mee verbonden. 

Een voorbeeld van een motivatietheorie is de self-determination theory van Deci en Ryan (2000). Deze theorie gaat er van uit dat lerenden van nature geneigd zijn tot leren. Deze intrinsieke motivatie wordt beïnvloed door drie factoren:

  1.  Relatedness, een gevoel van sociale verbondenheid: het gevoel dat je met anderen omgaat die je kunt vertrouwen.
  2.  Control, autonomie: de mate van autonomie die je als lerende hebt; de afwezigheid van voortdurende controle.
  3.  Competence, competentie: een gevoel van zinvol bezig zijn en niet iets doen waar je slecht in bent; het gevoel dat je de taak of opdracht aankunt.

Dan Pink (2009) heeft verschillende motivatietheorieën toegankelijk gemaakt in zijn boek Drive. The Surprising Truth About What Motivates Us. Hij verbindt motivatieonderzoek van Deci en Ryan met onderzoek van Csikszentmihalyi naar flow.

Volgens Daniel Pink stelt onze hedendaagse samenleving andere eisen aan de manier waarop mensen gemotiveerd moeten worden. De wortel en de stok werken goed bij routinematig werk (Motivation 2.0). Dergelijk werk komt echter steeds minder vaak voor. Je ziet zelfs, schrijft Pink, dat if-then-beloningen averechts kunnen werken (denk aan de graaicultuur binnen bedrijven).

Volgens Pink hebben organisaties steeds meer ‘Type I behaviour’ nodig: gedrag dat vooral bepaald wordt door intrinsieke motivatie:

"It is powered by our innate need to direct our own lives, to learn and create new things, and to do better by ourselves and our world."

Wij vertonen in onze vroege jaren dergelijk gedrag. Op school en tijdens het werk leren we dat helaas af. Gelukkig kunnen we het ook weer aanleren.

Motivatie 3.0 

Drie elementen zijn dan essentieel om ‘motivatie 3.0’ te stimuleren:

  1. Autonomie. Mensen zouden autonomie moeten hebben ten aanzien van hun taak, tijd, groep en hoe zij hun werk kunnen uitvoeren. Pink geeft ook voorbeelden van medewerkers die minder invloed hebben op de groep waarmee zij werken, maar wel veel autonomie hebben ten aanzien van de uitvoering van hun werk. Een concreet voorbeeld zijn de FedEx Days: medewerkers werken één dag aan de oplossing van een probleem dat zij zelf mogen kiezen. Na 24 uur presenteren zij de resultaten van hun werk aan collega’s (vandaar ook de naam). Google geeft medewerkers 20% van de werktijd de ruimte om te werken aan nieuwe projecten, op basis van hun interesses.
  2. Meesterschap. Betrokkenheid is van groot belang voor ‘motivatie 3.0’. En betrokkenheid bereik je pas met meesterschap. Daarbij is het van belang dat het werk dat je moet uitvoeren past bij je talenten. Volgens Pink is meesterschap een mindset: het is altijd voor verbetering vatbaar, je kunt meesterschap in feite nooit bereiken. Maar daardoor blijft het streven er naar.
  3. Doel. Je laat je leiden door een doel, dat belangrijker is dan winst. Doelmaximalisatie vormt dan het guiding principle. Dit doel is vaak in een kernzin samen te vatten. Pink stelt verder dat mensen uiteraard voldoende beloond moeten worden. Maar verder moeten zij vooral autonoom kunnen handelen, zelf richting kunnen geven aan hun werk en regelmatig zien dat zij voortgang boeken (making progress).

Eén van de voorbeelden die Pink geeft, heeft te maken met huiswerk dat hij liever ‘thuis leren’ noemt. Je kunt je daarbij als docent bijvoorbeeld afvragen of je lerenden voldoende autonomie geeft over hoe en wanneer zij de taak uitvoeren.

Daarnaast kun je je als docent afvragen of de taak meesterschap bevordert doordat lerenden moeten werken aan een nieuwe, motiverende taak of dat de taak gericht is op het herformuleren van iets wat al tijdens de les aan de orde is gekomen. 

Toetscultuur

Binnen het onderwijs richten we ons vooral op extrinsieke motivatie. De huidige toetscultuur bevordert dat sterk. Op scoreformulieren van CITO-toetsen zien lerenden bijvoorbeeld hoeveel procent van de lerenden beter scoort (zie mijn impressie van een workshop van Rob Martens: Hoe kun je intrinsieke motivatie beïnvloeden (en de invloed van ICT)).

Daardoor leren lerenden vooral voor punten. Belangrijker dan cijfers, is het regelmatig inzicht krijgen in de eigen voortgang. Formatieve manieren van beoordelen zouden dan wel eens belangrijker kunnen zijn dan summatief toetsen.

Dit wordt ook onderstreept door Michael Horn (2013). Volgens hem zijn lerenden gemotiveerd om te leren als zij zich succesvol voelen, bezig zijn met een betekenisvol proces en plezier hebben. Dit kan op verschillende manieren worden bevorderd:

  • Er zijn scholen die Google’s 80/20 principe met succes toepassen. Daar wordt dit vaak ‘Genius Hour’ genoemd. Lerenden mogen daarbij overigens niet zo maar 20% van de onderwijstijd naar eigen inzicht besteden. Er is sprake van structuur en facilitering. Verbazing en/of passie vormen het expliciete startpunt van het leren. Op basis hiervan formuleert de lerende één of enkele onderzoeksvragen. Het eindresultaat is een product, zoals een presentatie, video of model dat op een bepaald tijdstip klaar moet zijn.
  • Het gebruiken van betekenisvolle en actiegerichte feedback. Hier wordt dikwijls weinig gebruik van gemaakt. Het bestaande onderwijs is te zeer gericht op summatief toetsen, waarbij er een grote kloof is tussen leren en feeback. E-learningapplicaties hebben hier mogelijkheden voor. Deze worden nog lang niet allemaal gebruikt.
  • Leerinhouden moeten uitdagend zijn, maar niet onbereikbaar. Horn sluit hierbij aan op Vygotski’s zone van naaste ontwikkeling. Daarbij komt dat lerenden zicht moeten hebben op de voortgang. Aangezien lerenden verschillen wat betreft niveau en interesse impliceert dit maatwerk en een adaptieve omgeving. Ook dit kun je met technologie helpen faciliteren. Helaas doen monolitische systemen dit dikwijls nog onvoldoende. Dat geldt voor technische systemen, maar ook voor bestaande onderwijssystemen.
  • Er kan worden ingespeeld op de plezier-factor door bijvoorbeeld gebruik te maken van gamification-principes, door lerenden meer autonomie te geven en door sociale verbondenheid te bevorderen.

Er is ook een relatie tussen leertechnologie en motivatie. Elektronische leeromgevingen bieden lerenden dikwijls weinig autonomie. Er is sprake van weinig sociale verbondenheid. Sociale media hebben daarentegen de potentie om bij te dragen aan sociale verbondenheid en autonomie (zelf kiezen welke technologie je voor welk doel wilt gebruiken).

3.4 Zelfgeorganiseerd leren

Een ‘school’ die veel aandacht krijgt in de blogosphere is en die gevoed wordt door technologie, is de school van het zelfgeorganiseerd leren. De aanhangers van dit concept stellen dat veel informatie vrij beschikbaar is via internet (in de vorm van bronnen en personen) en dus niet meer ‘overgedragen’ hoeft te worden.

Kennis die je via internet kunt opzoeken, hoef je niet in je hoofd op te slaan. Bedoeld wordt overigens ‘informatie’, niet ‘kennis’. Het onderwijs zou zo weinig mogelijk moeten sturen en zo veel mogelijk vanuit de lerenden moeten vertrekken.

Als je in kunt spelen op de intrinsieke motivatie, dan zijn kinderen – vanuit hun natuurlijk nieuwsgierige aard – vanzelf bereid te leren en zich te ontwikkelen. Bij het zelfgeorganiseerd leren gaat het niet om reproductie van kennis, maar om onderzoekend leren (op basis van authentieke en uitdagende vragen). Eén van de exponenten van deze ‘school’ is de Indiase hoogleraar Sugata Mitra2. Hij stelt bijvoorbeeld:

"If children have interest, than education will happen."

Mitra heeft diverse experimenten uitgevoerd waarbij hij kinderen de beschikking gaf over een computer met internetaansluiting (Hole in the Wall). Vervolgens heeft hij geobserveerd wat er gebeurde:

  •  Kinderen leren zichzelf in korte tijd browsen.
  •  Kinderen leren andere kinderen hoe zij om kunnen gaan met het internet.
  •  Kinderen kunnen heel goed met elkaar leren, door gezamenlijk gebruik te maken van één computer.
  •  Kinderen leren zelfstandig de Engelse taal beheersen (met Amerikaans accent).
  •  Kinderen leren zelfstandig kennis toe te passen, maar zijn vaak niet in staat die kennis ‘op zich’ te reproduceren. Voor theoretische toetsen zakken zij, terwijl ze het geleerde wel in de praktijk kunnen gebruiken.
  •  Kinderen leren zelfstandig complexe onderwerpen beheersen (bijvoorbeeld over DNA). Dit laatste vonden zij moeilijk, maar het lukte wel.

Zelfstandig leren

Zijn centrale boodschap is: kinderen leren zelfstandig als zij zelf willen. Waar het om gaat is ‘triggering the right emotion’. Daarbij maakt het niet uit om welke kinderen het gaat en waar ze wonen. 

Het beste werkt het volgens Mitra als deze kinderen zelfstandig leren, waarbij ze de beschikking hebben over een ‘cloud granny’: een begeleidster met veel ervaring die kinderen vooral via Skype aanmoedigt, bewondert en bekrachtigt om te leren.

Daarbij heeft het de voorkeur een groot scherm te gebruiken zodat kinderen ook de omgeving van de docent kunnen zien en de docent beter in staat is om met een grotere groep te communiceren (en niet alleen met degene achter de microfoon). Een groot scherm geeft een sterker gevoel van presence. De begeleidster hoeft geen vakinhoudelijk expert zijn.

Sugata Mitra pleit voor:

  • uitdagende opdrachten;
  • voor aandacht voor informatie zoeken;
  • analyseren en begrijpend lezen;
  • voor het creëren van een gevoel van urgentie om te leren.

Hij benadrukt ook het belang van rolmodellen. Jongeren hebben vaak geen realistische rolmodellen voor ogen, waar zij zich qua ambities aan kunnen spiegelen en daarmee optrekken. Het is dus belangrijk om jongeren te helpen de ambities helder, uitdagend en realistisch te formuleren. Dat stimuleert leren. De leerstof zou vooral gericht moeten zijn op ‘voordoen’.

Sugata Mitra

Pedro de Bruyckere (2012) nuanceert de bevindingen van Sugata Mitra. Hij is op zoek gegaan naar het wetenschappelijk onderzoek bij de Hole in the Wall-projecten. De Bruyckere constateert onder meer dat Mitra’s onderzoek bijna niet geciteerd wordt door andere onderzoekers.

Hij stelt ook vast dat binnen veel experimenten de focus lag op spelen in plaats van leren en dat meer complexe bekwaamheden niet of nauwelijks ontwikkeld werden als er geen begeleiding aanwezig was.

Wat vaak vergeten wordt, is dat Sugata Mitra zich focust op grote groepen kinderen, over de hele wereld, die niet over goed onderwijs en goede docenten beschikken. Bijvoorbeeld doordat docenten op dergelijke plekken niet willen werken.

Mitra is niet tegen onderwijs door docenten, integendeel. Wel stelt hij dat docenten die vervangen kunnen worden door computers, dat ook verdienen (zie mijn blogpost en de video ‘Zelfgeorganiseerd leren kan!’ met de keynote Sugata Mitra).

2 Deze paragraaf is vooral gebaseerd op enkele blogspots die ik heb geschreven over keynotes van Sugata Mitra. En verder op: Tobin, 2010 en Mitra, 2012

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.