De Brede School: mogelijkheden voor integratie
Anke de Boer
Universitair docent - onderzoeker bij Rijksuniversiteit Groningen
Geraadpleegd op 06-12-2024,
van https://wij-leren.nl/passend-onderwijs-brede-school.php
Onderzoek naar de attitudes van ouders en leerlingen ten opzichte van kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige beperkingen
Inleiding
Verschillende beleidsvormen hebben er voor gezorgd dat het Nederlandse onderwijs in de afgelopen jaren steeds meer is gericht om op het geven van een plek aan kinderen met beperkingen in het reguliere onderwijs, in plaats van hen te verwijzen naar het speciaal onderwijs. Door de leerlinggebonden financiering (LGF) is het mogelijk geworden om leerlingen met zintuigelijke, lichamelijke of verstandelijke beperkingen of psychiatrische problemen in het reguliere onderwijs op te nemen.
Passend onderwijs
Met Passend Onderwijs beleid gaat Nederland nog een stap verder: elke school/ samenwerkingsverband heeft zorgplicht. Dit betekent dat elke school onderwijs op maat moet kunnen bieden, ongeacht de beperking van een leerling. De ontwikkelingen rondom de LGF en Passend Onderwijs zijn vooral gericht op kinderen met (relatief) milde vormen van beperkingen. Het integreren van kinderen met ernstige en meervoudige beperkingen wordt vaak gezien als ‘een stap te ver’. Echter, verschillende initiatieven worden opgezet om kinderen met ernstige beperkingen te integreren in een reguliere onderwijssetting. Hierdoor krijgen kinderen met beperkingen meer contact met leeftijdsgenoten zonder beperkingen. Deze initiatieven vinden vooral plaats in een Brede School.
Brede scholen
Halverwege de jaren ’90 is de ontwikkeling van Brede Scholen vanuit de Nederlandse overheid gestimuleerd. Een Brede School komt tot stand door de samenwerking van lokale instanties die de overtuiging hebben dat er in een Brede School meer geboden kan worden aan kinderen, ouders en buurtbewoners. Hierdoor kunnen de ontwikkelings- kansen van kinderen vergroot worden, bredere arrangementen aan ouders aangeboden worden en de sociale cohesie in de buurt versterkt worden.
Brede scholen zijn herkenbaar aan: Structurele samenwerking tussen scholen en meerdere instellingen voor kinderopvang, welzijn, zorg, cultuur en sport; Een gezamenlijke pedagogische visie en een doorgaande lijn in de werkwijze; Organisatorische en financiële verankering van de samenwerking in het beleid en de uitvoering van de betrokken organisaties. Een Brede School biedt veel mogelijkheden voor samenwerking met een zorginstelling of onderwijs voor mensen/kinderen met beperkingen, denk bijvoorbeeld aan een school voor speciaal onderwijs of een kinderdagcentrum. Door nauw met elkaar samen te werken kan er een bijdrage geleverd worden aan de integratie van mensen/kinderen met beperkingen in de maatschappij.
Definitie van een Brede School
Een brede school is een samenhangend netwerk van toegankelijke en goede voorzieningen voor kinderen, ouders en buurt, met de school als middelpunt. |
Brede school onderzoek
In de afgelopen jaren is er in de provincie Groningen gewerkt aan het openen van de Brede School die centraal staat in dit artikel. Verschillende partijen maken deel uit van deze Brede School: regulier basisonderwijs (twee scholen), kinderopvang, peuterspeelzaal en een kinderdagcentrum. Het kinderdagcentrum biedt zorg aan kinderen met ernstige en/of meervoudige beperkingen. Door het kinderdagcentrum komen de leerlingen van het reguliere basisonderwijs in de Brede School in contact met kinderen met ernstige en/of meervoudige beperkingen.
In het proces van de totstandkoming van de Brede School vroegen de directeuren zich af hoe direct betrokkenen, zoals ouders en leerlingen, denken over leeftijdsgenoten met beperkingen. Daarnaast wilden ze de leerlingen voorbereiden op het omgaan met kinderen met beperkingen door ze meer kennis te geven over beperkingen. Deze vragen hebben geresulteerd in een onderzoek dat de afgelopen jaren is uitgevoerd vanuit de afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen.
In dit artikel worden de uitkomsten van het onderzoek gepresenteerd door antwoord te geven op de volgende vragen:
1) Wat voor attitude hebben leerlingen en ouders ten opzichte van kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige beperkingen?
2) Wat is het effect van kennis over kinderen met beperkingen op de attitude van leerlingen en ouders?
3) Wat is het effect van contact met kinderen met beperkingen op de attitude van leerlingen en ouders?
Doel van dit artikel
Het doel van dit artikel is informatie te verstrekken aan professionals die betrokken zijn bij het onderwijs aan basisschool- leerlingen (zoals orthopedagogen, psychologen, intern begeleiders, onderwijskundigen, (bovenschoolse) onderwijsdirecteuren en leer- krachten) over de uitkomsten van onderzoek naar: - De attitude van leerlingen en ouders ten opzichte van kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige beperkingen; - Het effect van kennis over beperkingen op de attitude van leerlingen en ouders; - Het effect van contact tussen reguliere basisschoolleerlingen en kinderen met beperkingen op de attitude van basisschool- leerlingen en ouders. We hopen dat de informatie die we verstrekken inzicht geeft in de attitude van leerlingen en ouders over kinderen met verschillende beperkingen. Daarnaast hopen we dat deze informatie inzicht geeft in mogelijkheden om initiatieven op te zetten om kinderen met (ernstige) beperkingen te integreren in het reguliere onderwijs |
Opzet en uitvoer van het onderzoek
Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen is er een onderzoek opgezet waaraan vier reguliere basisscholen uit de provincie Groningen hebben meegedaan. Het onderzoek is in het najaar van 2009 van start gegaan, ongeveer 1 ½ jaar voor de opening van de Brede School. Het onderzoek is begin 2012 afgerond. Bij de leerlingen van groep 2 t/m 8 en hun ouders zijn op viertal momenten vragenlijsten afgenomen: november 2009, maart 2010, maart 2011 en januari 2012 (zie Tabel 1). In totaal hebben er 144 leerlingen van groep 4 t/m 8 (verder aangeduid als basisschoolleerlingen), 54 leerlingen van groep 2 en 3 (verder aangeduid als kleuters) en 107 ouders meegedaan aan het onderzoek.
Om te kijken wat het effect is van kennis over beperkingen en contact met leeftijdsgenoten met beperkingen op de attitude van leerlingen zijn de deelnemende scholen in drie groepen ingedeeld (zie Tabel 1):
School 1 (Brede School): bij de leerlingen van de Brede School is er gekeken naar het effect van kennis over beperkingen en het effect van contact met kinderen met beperkingen op hun attitude. Als voorbereiding op de Brede School hebben de twee basisscholen het project ‘Iedereen hoort erbij’ uitgevoerd met als doel de leerlingen kennis te geven over beperkingen.
‘Iedereen hoort erbij’ is een project dat bestaat uit een zestal lessen waarin elke keer één type beperking wordt besproken. Elke week zijn er twee lessen gegeven door de eigen leerkracht over lichamelijke, verstandelijke of meervoudige beperkingen. Met behulp van (voor) leesboeken en video’s is er uitleg gegeven over de drie beperkingen en zijn er activiteiten uitgevoerd om leerlingen inzicht te geven over de invloed van de beperking in het dagelijks leven.
Het project is uitgevoerd tussen meet- moment 1 en meetmoment 2. Een jaar later is er gekeken of er een lange termijn effect van het project zichtbaar was (meetmoment 3). Tussen het derde en vierde meetmoment is de Brede School geopend, waardoor de leerlingen voor meetmoment 4 in contact kwamen met leeftijdsgenoten met beperkingen.
School 2: bij de leerlingen van deze basisschool gekeken is naar het effect van het contact met een leeftijdsgenoot met een beperking op de attitude van leerlingen. Vanaf het eerste meetmoment zat er een leerling met een verstandelijke beperking bij de kleuters in de groep.
School 3: de leerlingen van deze basisschool hebben geen kennis gekregen over beperkingen en hebben geen contact gehad met leeftijdsgenoten met een beperking. Deze school heeft meegedaan als controle school in het onderzoek.
Het meten van attitude
De attitude van ouders en leerlingen is in kaart gebracht door middel van vragenlijsten. Er is onderscheid gemaakt tussen leerlingen van groep 2 en 3 en de leerlingen van groep 4 t/m 8.
Gemakshalve worden deze leerlingen in dit artikel aangeduid met kleuters (groep 2 en 3) en basisschoolleerlingen (groep 4 t/m 8). Om de attitude van basisschoolleerlingen en hun ouders ten opzichte van kinderen met een lichamelijke, verstandelijke, of meervoudige beperking te kunnen beschrijven hebben we gebruik gemaakt van situatieomschrijvingen.(2) Dit is een kort verhaaltje over een kind met kenmerken van één van de drie beperkingen: een lichamelijke, verstandelijke, of meer- voudige beperking. De situatieomschrijving is aan de ouders en basisschoolleerlingen voorgelegd en vervolgens is aan hen gevraagd om de stellingen in de vragenlijst te beantwoorden. Een voorbeeld van een stelling voor de ouder en leerling is: ‘Ik zou het goed vinden als Johan mijn kind bij hem thuis uitnodigt/ Ik zou het leuk vinden als Johan mij bij hem thuis uitnodigt’. De leerlingen en ouders konden kiezen uit vijf antwoordmogelijkheden: helemaal mee oneens, beetje mee oneens, weet ik niet, beetje mee eens, helemaal mee eens. De range van de scores is: 1-5, waarbij een hogere score een positievere attitude aangeeft. Elke ouder/leerling heeft een vragenlijst ingevuld over één van de drie beperkingen.(3) Een voorbeeld van een situatieomschrijving is hieronder weergegeven.
Situatieomschrijving van Job/Ester
Job is een jongen in de basisschoolleeftijd en hij is net hierheen verhuisd. Stelt u zich voor dat hij binnenkort bij uw kind in de klas komt. Job kan goed horen en zien, maar leren vindt hij heel moeilijk. Job heeft vaak een eigen juf die hem helpt bij het leren. Hij zit in een rolstoel die hij zelf kan besturen, en kleine stukjes kan hij lopen. Job vindt het moeilijk om te spelen, omdat hij snel afgeleid is. Omdat Job niet kan praten maakt hij vaak gromgeluiden of lacht bijvoorbeeld als hij iets leuk vindt. Job houdt heel erg van muziek, hij vindt het leuk om met een muziekdoosje te spelen. |
Kleuters
Voor de kleuters is gebruik gemaakt van vragenlijsten die in kleine groepjes afgenomen kon worden door een testleider. De testleider heeft de vragen voorgelezen waarna de kleuters met behulp van smileys uit drie antwoorden konden kiezen: ja, nee, of misschien. De vragenlijst bevatte dertien vragen zoals ‘Zou je willen spelen met een kind in een rolstoel?’ De range van de scores is: 0 tot 26, waarbij een hogere score een meer positieve attitude aangeeft.
In de volgend alinea's worden de uitkomsten van het onderzoek per groep gepresenteerd. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Kleuters
De attitude van kleuters op het eerste meetmoment;
De attitude van kleuters per meetmoment;
De invloed van kennis over beperkingen en contact met leeftijdsgenoten met beperkingen op de attitude van kleuters.
Basisschoolleerlingen
De attitude van basisschoolleerlingen op het eerste meetmoment;
De attitude van basisschoolleerlingen per meetmoment;
De invloed van kennis over beperkingen en contact met leeftijdsgenoten met beperkingen op de attitude van basisschoolleerlingen.
Ouders
De attitude van kleuters op het eerste meetmoment;
De invloed van kennis over beperkingen en contact met kinderen met beperkingen op de attitude van ouders;
Variabelen die invloed hebben op de attitude van ouders.
De attitude van kleuters
De gemiddelde attitude score van kleuters geeft aan dat kleuters een negatieve attitude hebben ten opzichte van leeftijdsgenoten met een beperking (M= 7,9 en SD= 6,5). Wanneer we kijken naar afzonderlijke vragen blijkt dat het merendeel van de leerlingen een negatief antwoord heeft gegeven. Ze willen liever niet spelen met een kind met een beperking en willen er ook liever geen vriendjes mee zijn. Ook heeft het merendeel van de leerlingen geen vriendje of vriendinnetje met een beperking. Een verklaring voor deze negatieve uitkomsten kan de onbekendheid zijn van de betekenis van het begrip handicap/beperking voor leerlingen van deze leeftijd. De leerlingen vonden het bijvoorbeeld lastig om antwoord te geven op de vraag: ‘weet je wat een handicap/beperking is?’ Het percentage positieve, negatieve en ‘misschien’ antwoorden van de jonge leerlingen op een aantal stellingen is te zien in tabel 2.
De uitkomsten geven aan dat jongens een significant negatievere attitude hebben dan meisjes. Er is geen verschil in attitude tussen de leerlingen van groep 2 en 3.
De attitude van kleuters per meetmoment
Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van de attitude, blijkt dat kleuters een significant positievere attitude krijgen ten opzichte van leeftijdsgenoten met beperkingen naarmate ze ouder worden. Figuur 2 laat zien dat de attitude score bij elk meetmoment wat omhoog is gegaan.
De uitkomsten laten zien dat jongens een negatievere attitude hebben dan meisjes. Echter, de attitude ontwikkeling is voor jongens en meisjes vergelijkbaar. Beide groepen worden positiever naarmate ze ouder worden. In figuur 3 is te zien dat jongens en meisjes zich gelijk ontwikkelen, maar dat de attitude score van jongens negatiever is dan de score van meisjes.
Het effect van kennis over beperkingen en contact met leeftijdsgenoten met beperkingen op de attitude van kleuters
Om na te gaan of er een effect is van kennis over beperkingen en contact met leeftijdsgenoten met een beperking op de attitude is er een vergelijking gemaakt van de verschillende scholen op de vier meetmomenten. De uitkomsten laten zien dat er een stijgende lijn is bij school 1 tussen Nov-09 en Mrt-10, wat betekent dat het project ‘Iedereen hoort erbij’ een positief effect heeft op de attitudes van kleuters. De uitkomsten laten tevens zien dat de attitudes van de kleuters van school 1 en 2 beide positiever zijn geworden tussen Mrt-11 en Jan-12. Dit betekent dat de aanwezigheid van een leerling met beperking in de klas (school 2) óf leerlingen met beperkingen in de Brede School (school 1) een positief effect heeft op de attitude van kleuters.
Hoewel de kleuters van school 3 (controle school) positiever zijn geworden naarmate ze ouder zijn geworden, is het duidelijk dat de kleuters op de andere scholen een grotere verandering hebben doorgemaakt. De vergelijking van de verschillende scholen is te zien in figuur 4.
De attitude van basisschoolleerlingen
De gemiddelde attitude score van de leerlingen is neutraal tot positief (M= 3,9 en SD= 0,7). Wanneer we kijken naar afzonderlijke stellingen blijkt dat meer dan de helft van de leerlingen bij elke stelling een positief antwoord geeft. Opvallend is dat de antwoorden negatiever zijn bij stellingen die meer persoonlijk van aard zijn, zoals: ‘Ik zou mijn geheimen wel aan Johan vertellen’, ‘Ik zou Johan wel uitnodigen om te komen logeren bij mij’ en ‘Ik zou het leuk vinden als Johan mijn beste vriend zou zijn’. Op deze stellingen geven de leerlingen vaker een neutraal of negatief antwoord. Het percentage positieve, negatieve en neutrale antwoorden op de stellingen over kinderen met een lichamelijk beperking is te zien in tabel 3. Een vergelijking van de antwoorden per beperking laat zien dat de leerlingen het meest negatief zijn over kinderen met een meervoudige beperking. De attitude van leerlingen ten opzichte van kinderen met een verstandelijke- of lichamelijke beperking is vergelijkbaar.
De attitude van basisschoolleerlingen per meetmoment
Een vergelijking van de attitude van basisschoolleerlingen op de vier meetmomenten laat zien dat de leerlingen stabiel zijn. Hun attitude verandert weinig naarmate ze ouder worden. De leerlingen hebben op alle vier meetmomenten een neutraal tot positieve attitude. Hoewel er weinig verschil is in de attitude ontwikkeling van jongens en meisjes, is het duidelijk dat jongens een significant negatievere attitude hebben dan meisjes (zie figuur 5)
Het effect van kennis over beperkingen en contact met leeftijdsgenoten met beperkingen op de attitude van basisschoolleerlingen
Om te kijken wat het effect is van kennis over beperkingen (het project ‘Iedereen hoort erbij’) en het contact met leeftijdsgenoten met beperkingen op de attitude van basisschoolleerlingen is er een vergelijking van de drie scholen gemaakt. Deze vergelijking is visueel weergegeven in figuur 6. De uitkomsten laten zien dat er geen effect is van het project ‘Iedereen hoort erbij’ op de attitude van de leerlingen uit groep 4 t/m 8. De attitude van de leerlingen van de Brede School is stabiel gebleven op de eerste drie meetmomenten. Daarnaast laten de uitkomsten zien dat er een significant effect is van het contact van de leerling met de beperking in school 2 op de attitudes van de leerlingen van groep 4 t/m 8. Dit effect is echter alleen zichtbaar op het laatste meetmoment (Jan-12), wat betekent dat er na twee jaar een effect te zien is op de attitude van leerlingen.
De uitkomsten van de kleuters bevestigen dit beeld, omdat bij deze leerlingen van school 2 ook de grootste attitude verandering zichtbaar is tussen meetmoment 3 en 4. Dit zou kunnen betekenen dat er geen onmiddellijke effecten van het contact tussen leerlingen zonder beperkingen en leerlingen met beperkingen verwacht moeten worden. Op basis van de uitkomsten van de attitude ontwikkeling van de leerlingen van school 2 kan er geconcludeerd worden dat er ongeveer twee jaar contact nodig is om een positieve verandering teweeg te brengen in de attitude van leerlingen.
De attitudes van de leerlingen van de Brede School zijn wat negatiever geworden op het laatste meetmoment (Jan-12). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het contact tussen hen en de kinderen met meervoudige beperkingen voor een schrikeffect heeft gezorgd. Het is mogelijk dat er op het moment van de vragenlijstafname nog geen gewenning was opgetreden. Omdat de Brede School op meetmoment 4 pas een half jaar geopend was, ligt het voor de hand om geen directe positieve uitkomsten te verwachten. Daarnaast is het moeilijk om een eventueel effect vast te leggen door een vragenlijst- afname. De reacties van de leerlingen en ouders over de Brede School en het contact tussen de leerlingen en de kinderen van het kinderdagcentrum zijn tot nu toe erg positief.
De attitude van ouders
De gemiddelde attitude score van ouders is positief (M= 4,02 en SD= 0,50). De attitude van ouders is het meest positief over kinderen met lichamelijke beperkingen in het reguliere basisonderwijs. Ouders zijn het meest negatief over kinderen met een meervoudige beperking. In tabel 4 is een overzicht van percentages per type beperking te zien. Hier is uit op te maken dat het merendeel van de ouders vindt dat kinderen met een beperking de mogelijkheid horen te krijgen om naar een reguliere school te gaan. Ouders hebben een neutrale attitude als het gaat om het directe contact tussen hun eigen kind en een kind met beperkingen.
Het effect van kennis over beperkingen en contact met kinderen met beperkingen op de attitude van ouders De attitude van ouders is vergelijkbaar per meetmoment. Dit betekent dat de attitude van ouders stabiel is en weinig wordt beïnvloed door wat er in de school/klas van hun kind gebeurt: ouders zijn niet beïnvloed door het project ‘Iedereen hoort erbij’ en zijn niet beïnvloed door indirect contact met kinderen met beperkingen.
Het effect van andere variabelen op de attitude van ouders
Hoewel ouders niet beïnvloed worden door kennis over beperkingen en indirect contact met kinderen met beperkingen, worden ouders wel beïnvloed door andere aspecten. Zo worden ouders beïnvloed door het type beperking. Het blijkt dat ouders een negatievere attitude hebben ten opzichte van kinderen met meervoudige beperkingen en kinderen met een verstandelijke beperking, in vergelijking met kinderen met een lichamelijke beperking. Daarnaast heeft het aantal kinderen een positieve invloed op de attitude van ouders: ouders met een groter gezin hebben een positievere attitude.
Ouders van een kind met een gedragsprobleem hebben ook een positiever attitude. Deze ouders lijken meer verschillen tussen kinderen te accepteren dan ouders van een kind zonder gedragsprobleem. Tenslotte wordt de attitude van ouders positief beïnvloed door het kennen van iemand in de omgeving met een beperking.
De invloed van de attitude van ouders op hun kind(eren)
De uitkomsten van het onderzoek geven aan dat de attitude van ouders belangrijk is in de attitudevorming van hun kind(eren). Dit betekent dat wat de ouders thuis overbrengen op hun kind over mensen/kinderen met een beperking, van invloed is op de vorming van de attitude van hun kind(eren). Als een ouder bijvoorbeeld aangeeft dat een kind met een verstandelijke beperking beter niet uitgenodigd kan worden om te komen spelen (om die reden), zal dit invloed hebben op de gedachte van hun kind over het kind met de beperking. Als ouders een meer positieve attitude hebben, zal hun kind ook een positievere attitude ontwikkelen |
Samenvatting
In dit artikel zijn de uitkomsten gepresenteerd van een onderzoek naar, 1) attitudes van kleuters (4-6 jaar), basisschoolleerlingen (8-12 jaar) en ouders ten opzichte van kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige beperkingen, en 2) de effecten van kennis over beperkingen en contact met kinderen met beperkingen op de attitude. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Kleuters
- Bij aanvang van groep 2 hebben kleuters een negatieve attitude ten opzichte van leeftijdsgenoten met een beperking, maar deze leerlingen worden positiever als ze ouder worden.
- Jongens hebben een negatievere attitude dan meisjes.
- De attitude van kleuters wordt positief beïnvloed door het uitvoeren van het project ‘Iedereen hoort erbij’. Echter, om lange termijn uitkomsten te behalen is het aan te bevelen om het project uit te breiden en te herhalen.
- De attitude van kleuters wordt positief beïnvloed door contact met leerlingen met beperkingen. Op basis van deze uitkomsten is het aan te bevelen om leerlingen op jonge leeftijd in contact te laten komen met leeftijdsgenoten met beperkingen.
Basisschoolleerlingen
- Basisschoolleerlingen (groep 4-8) hebben een neutrale attitude ten opzichte van leeftijdsgenoten met een beperking.
- De attitude van basisschoolleerlingen is het meest negatief ten opzichte van leeftijdsgenoten met meervoudige beperkingen, in vergelijking met leeftijdsgenoten met een lichamelijke of verstandelijke beperking.
- Jongens hebben een negatievere attitude dan meisjes.
- De attitude van basisschoolleerlingen wordt niet beïnvloed door kennis over beperkingen (geen effect van het project ‘Iedereen hoort erbij’). De attitude van basisschoolleerlingen wordt positief beïnvloed door indirect contact met leeftijdsgenoten met beperkingen. Echter, dit effect is niet onmiddellijk te verwachten. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan men verwachten dat een dergelijk effect na ongeveer 1,5 jaar zichtbaar wordt.
Ouders
- Ouders hebben een neutrale attitude ten opzichte van kinderen met een lichamelijke, verstandelijke en meervoudige beperking.
- De attitude van ouders is het meest negatief ten opzichte van kinderen met meervoudige beperkingen, in vergelijking met kinderen met een lichamelijke of verstandelijke beperking.
- De attitude van ouders is stabiel en wordt niet tot nauwelijks beïnvloed als hun kind(eren) kennis krijgt over beperkingen of contact heeft met leeftijdsgenoten met beperkingen.
- Ouders met meer kinderen en ouders met een kind met een gedragsprobleem hebben een positievere attitude dan ouders die dit niet hebben.
- Ouders die iemand met een beperking kennen in hun omgeving hebben een positievere attitude dan ouders die dit niet hebben.
- De attitude van ouders is van invloed op de attitude van hun kind(eren). Dit betekent dat ouderbetrokkenheid van belang is voor de attitude ontwikkeling van kinderen. Bij het inzetten van eventuele projecten is het aan te raden om ouders hierbij te betrekken.
Het onderzoek gepresenteerd in dit artikel geeft aan dat leerlingen zonder beperkingen niet automatisch positief zijn over leeftijdsgenoten met beperkingen. Meer positieve attitudes kunnen tot stand gebracht worden door leerlingen meer kennis te geven over beperkingen, contact tussen leerlingen zonder beperkingen en leerlingen met beperkingen en ouderbetrokkenheid. Figuur 7 geeft een visuele weergave van de factoren die van belang zijn in de beïnvloeding van leerling attitudes.
Aanbevelingen
Op basis van het onderzoek gepresenteerd in dit artikel kunnen de volgende aanbevelingen gedaan worden:
- Ten eerste is het de aanbeveling om jonge leerlingen meer kennis te geven over (leeftijdsgenoten met) beperkingen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door regelmatig (prenten)boeken voor te lezen waarin een personage met een beperking centraal staat4. Na het voorlezen dient er een kringgesprek met de leerlingen plaats te vinden over het boek. Hierbij is het belangrijk om de positieve eigenschappen/ kenmerken van het personage te benadrukken.
- Ten tweede is het de aanbeveling om initiatieven te stimuleren over het opnemen van leerlingen met beperkingen in reguliere onderwijssettingen. Contact tussen leerlingen zonder beperkingen en leerlingen met beperkingen draagt bij aan een positieve attitude van reguliere basisschoolleerlingen. Deze positieve attitude draagt vervolgens bij aan een betere acceptatie van kinderen met beperkingen in het reguliere basisonderwijs 5. Het is belangrijk om ouders te betrekken bij dergelijke initiatieven, omdat zij een invloed hebben op de attitude ontwikkeling van hun kind(eren).
Vragen of meer informatie
Als u meer wilt weten of vragen heeft over het onderwerp leerlingen met een beperking in het reguliere onderwijs kunt u te allen tijde contact met ons opnemen. Wij geven u graag meer informatie, verzorgen graag presentaties of ouderavonden. Ook als er vanuit uw organisatie, bestuur, samenwerkingsverband of school (onderzoeks)vragen zijn die raakvlakken hebben met het onderwerp van dit artikel horen wij dat graag. In het kader van afstudeerprojecten zijn wij regelmatig op zoek naar organisaties/scholen die een onderzoeksvraag beantwoord willen zien.
Verwijzingen
- De in dit onderzoek gebruikte vorm van bevraging kunt u ook zelf gebruiken om de attitudes van direct betrokkenen ten opzichte van leerlingen met beperkingen in uw school/samenwerkingsverband in kaart te brengen.
- Voor de basisschoolleerlingen zijn geslacht specifieke situatieomschrijvingen gemaakt. Hierdoor hebben meisjes een vragenlijst ingevuld over een meisje met een beperking en jongens een vragenlijst ingevuld over een jongen met een beperking.
- A. de Boer (2012). Inclusie: een kwestie van attitudes? Groningen: Stichting Kinderstudies.
Samenvatting
Dit artikel rapporteert de resultaten van een onderzoek naar de attitudes van kleuters, basisschoolleerlingen en ouders ten opzichte van kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige beperkingen. Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van een Brede School in de provincie Groningen, waar regulier basisonderwijs, kinderopvang, peuterspeelzaal en een kinderdagcentrum samenwerken.
Kleuters vertonen aanvankelijk een negatieve houding tegenover leeftijdsgenoten met beperkingen, die verbetert naarmate ze ouder worden. Jongens hebben een negatievere attitude dan meisjes. Het project 'Iedereen hoort erbij' en contact met kinderen met beperkingen dragen bij aan een positieve attitude bij kleuters.
Basisschoolleerlingen tonen over het algemeen een neutrale tot positieve attitude, met de meest negatieve houding tegenover kinderen met meervoudige beperkingen. Jongens hebben een negatievere houding dan meisjes. Het project 'Iedereen hoort erbij' heeft geen effect op de attitude, maar contact met leeftijdsgenoten met beperkingen heeft op de lange termijn wel een positief effect.
Ouders tonen een overwegend positieve houding, met de meest negatieve houding tegenover kinderen met meervoudige beperkingen. Ouderbetrokkenheid blijkt van invloed te zijn op de attitude van kinderen. Het artikel beveelt aan jonge leerlingen meer kennis te geven over beperkingen en ouderbetrokkenheid te stimuleren voor een positieve attitudeontwikkeling bij kinderen.