Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Samenwerkend leren in de praktijk

Maarten Massink
LO docent en redacteur bij KVLO 

Massink, M. (2014). Samenwerkend leren in de praktijk.
Geraadpleegd op 07-12-2024,
van https://wij-leren.nl/samenwerkend-leren-gym.php
Geplaatst op 1 juni 2014
Samenwerkend leren bij gym

Leren samenwerken is een belangrijk onderwerp in de lessen op school. In dit artikel wordt stilgestaan bij praktische voorbeelden van samenwerkend leren: Hoe doe je dat?

Het boek 'Samenwerkend leren' geeft een aantal tips als het gaat om het bevorderen van samenwerkend leren. Dit worden sleutelbegrippen genoemd. Naast deze sleutelbegrippen zijn er ook twee vuistregels die je in je achterhoofd kunt houden bij het lesgeven en waaraan je iedere dag kunt werken om samenwerkend leren te stimuleren.

Vuistregels

  1. De docent doet niets wat leerlingen zelf kunnen.
  2. De aanwezigheid van de docent is een meerwaarde voor het zelfstandig leren.

Deze vuistregels lijken vanzelfsprekend maar zijn vaak o zo moeilijk toe te passen. Vooral als het gaat om tijd nemen voor de opdrachten. Vaak willen we, om vaart te krijgen/ houden in de les, snel even wat klaarzetten of opruimen of anderszins regelen. Voordat je het weet ben je als docent harder aan het werk (met klaarzetten bijvoorbeeld) dan de leerlingen die zitten af te wachten tot je klaar bent.

Leerlingen laten doen wat ze zelf kunnen kost tijd. Maar als je het ziet als een investering kun je dat later terugverdienen.Als leerlingen dan (in enigermate) zelfstandig werken kun je als docent van toegevoegde waarde zijn door de kwaliteit van de vaardigheden te vergroten.

Niet door het stokje weer over te nemen, maar door leerlingen de zone van de naaste ontwikkeling (Vygotsky) te tonen. Daarbij kan het gaan om moeilijkere bewegingsvaardigheden of om complexere regelvaardigheden (zie het voorbeeld van muursalto achterover). Door te observeren, evalueren, beoordelen en kennis laten maken met de volgende stap kun je structuur aanbrengen in het samenwerkend leren.

Sleutelbegrippen

Bij het stimuleren van samenwerkend leren gaat het om het in acht nemen van de volgende sleutelbegrippen.(Bron: Samenwerkend leren)

1 Positieve wederzijdse afhankelijkheid

De opdracht is zo geformuleerd dat leerlingen elkaar nodig hebben voor een goed resultaat.

2 Individuele aanspreekbaarheid

Elk groepslid is aanspreekbaar op de eigen inbreng in de groep en op het gehele groepsresultaat en kan dus op beide worden aangesproken.

3 Directe interactie

De inhoud van de opdracht nodigt uit tot samenwerking en de opstelling is uitnodigend voor interactie. Uit de voorbeelden in dit artikel gegeven, wordt de noodzaak tot samenwerking duidelijk. De interactie blijft soms beperkt tot non-verbale communicatie. Door momenten in te bouwen waarin leerlingen tijd en gelegenheid krijgen hun waarnemingen te delen, kun je hier expliciet ruimte aan geven.

4 Sociale vaardigheden

De voor samenwerking noodzakelijke vaardigheden worden expliciet aangeleerd en geëvalueerd.

5 Aandacht voor het groepsproces

Een samenwerkingsopdracht wordt regelmatig gevolgd door een nabespreking, zowel over de inhoud van de opdracht als over het proces van samenwerking. Het zal niet meevallen hier een structuur in aan te brengen. Wat wel lukt is binnen bepaalde activiteiten kansen benutten om een bepaalde samenwerkingsvaardigheid die automatisch uit de activiteit volgt expliciet aan de orde te stellen en te bespreken, belangrijk te maken. Ik hoop dat de voorbeelden uit de praktijk aantonen dat de kansen in ons vak hiervoor legio zijn.

PRAKTIJKOPDRACHTEN

Muursalto achterover met viertallen en hulpverlenen

Viertallen van ongeveer gelijke lengte en gewicht. Twee matjes bij de muur. Twee leerlingen pakken een leerling bij de bovenarmen en tillen hem vijf tellen van de grond. De te tillen leerling houdt zich strak. Als er vertrouwen is, pakken de dragers de leerling in de draaigreep achterover (de docent controleert). De leerling loopt met zijn voeten omhoog tegen de muur en weer terug. Als er vertrouwen is, probeert de leerling de volgende keer zo hoog op te lopen met zijn voeten tegen de muur dat hij kan afzetten voor de muursalto achterover. De dragers houden tot het einde toe vast. De vierde leerling staat achter de mat om achteruitvallen te voorkomen.

Na afloop evalueren. Wie is een goede hulpverlener? Wat maakt een hulpverlener een goede hulpverlener? Dit kan eerst met de docent samen geoefend worden om te kijken of leerlingen vaardig en krachtig genoeg zijn om het zelfstandig uit te voeren. Als dit lukt dan kan de salto achterover geoefend worden vanuit de minitrampoline na drie keer veren. Dit kan weer uitgebreid wor den met een hurkwendsprong over de kast met landen in een tweede minitrampoline achter de kast en drie keer veren met salto achterover. Uiteindelijk is de salto achterover direct na een hurkwendsprong gevangen door leerlingen een ultiem resultaat van een samenwerkingsopdracht.

Gesloten samenwerkingsopdracht: Bewegen op muziek

De docent leert de leerlingen een aantal aerobicpasjes van acht tellen. De docent doet voor, de leerlingen doen na. Na een tiental eenvoudige variaties van acht tellen te hebben gedaan (sidestep, grapevine, jumping jacks, hopping et cetera) kiest de klas vier favoriete variaties die ze het leukste vinden. Dit is het refrein. Daarna worden er groepjes van vier gemaakt. Ieder groepslid kiest een variatie of bedenkt een nieuwe variatie en brengt deze in. Deze worden gezamenlijk geoefend. Ieder groepje oefent zijn eigen vier maten in op de maat van de muziek.

Daarna wordt er met de hele klas acht keer acht maten gedanst, waarvan vier maten het refrein (klas doet hetzelfde) en vier maten de groepsvariaties (ieder groepje verschillend). Na afloop laat ieder groepje zijn dansje zien en krijgt applaus.

Open samenwerkingsopdracht: Bewegen op muziek

Je kiest voor deze opdracht als je met een groepje een dans wilt maken. Je krijgt vier weken de tijd. Van het hele proces maak je een videofilmpje van circa vijf minuten met beginsituatie, de vorderingen en de eindsituatie/-dans. In de aftiteling zet je duidelijk wie eindverantwoordelijke is voor welk onderdeel van het eindproduct. Denk daarbij aan choreografie (wie bedenkt de dans?), aankleding, filmopnamen en montage, muziekkeuze et cetera. 

Demonstratie acrogym

Maak een groepje van vier een demonstratie acrogym. Er staat een aantal voorbeelden van trucs op kaart met verschillend moeilijkheidsniveau. Ieder groepslid kiest een truc uit waarvan hij denkt dat die haalbaar is voor de groep. Hij neemt de regie bij het uitvoeren van deze truc en verdeelt de taken. Hij neemt ook zelf deel aan de demonstratie. Na afloop laat iedere groep een demonstratie zien van vier trucs met vloeiende overgangen van truc naar truc.

Boksen met viertallen

Bij boksen met groepen van vier gaat een tweetal sparren. De derde leerling is coach. De vierde leerling is tijdwaarnemer en scheidsrechter. Hij geeft het begin- en eindsignaal en grijpt in als te 'stevig' gebokst wordt (meer dan skintouch raken). Er wordt twee keer anderhalve minuut gebokst. Na anderhalve minuut geeft de coach aanwijzingen aan de boksers over de dekking en wijze van stoten/aanvallen. Daarna wisselen de boksers en scheidsrechter en coach van rol. Tijdens de uitvoering controleert, en na afloop evalueert de docent de regelende rol. Wordt er veilig gebokst? Worden er aanwijzingen gegeven in de 'break'?

Softbal, zes tegen zes met drie honken

De slagpartij staat opgesteld aan de zijkant (aan de kant van thuishonk en honk één). Voor je aan slag komt, ben je eerst slagcoach: je geeft tips aan de slagman over zijn slaghouding. Daarna word je scheidsrechter: je past de slag-wijdregels toe en je beoordeelt of een loper 'in' is of 'uit'. Daarna word je slagman. De docent corrigeert niet de slagman maar de slagcoach als hij geen aanwijzingen geeft aan de slagman. Of hij complimenteert juist de slagcoach als hij dat wel doet. Ook het optreden van de scheidsrechter wordt geëvalueerd.

Ringenzwaaien jureren

Klassikaal ringenzwaaien. Groepjes van vier per ringenstel. Afgenummerd per groepje van één tot en met vier. Nummers één zwaaien met accent op strekhangzwaai. Benen gestrekt houden en afzetten midden onder de ringen, voeten na elkaar op de grond met een twee-passen-ritme (Ta-dam). Voor en achter voeten sluiten. Na drie keer heen-en-terugzwaaien slepen en tot stilstand komen. De andere drie in het groepje beoordelen. Iedereen heeft een tien. Voor ieder foutje krijg je een punt aftrek. Bijvoorbeeld grond raken met één voet of voeten niet sluiten voor, of knieën optrekken in plaats van benen gestrekt houden. De drie juryleden overleggen voor het cijfer en vertellen de turner het cijfer en de reden. Dit kan ook op een blaadje. Daarna gaat de volgende ringenzwaaien en zo tot iedereen is geweest.

Volleybal coachen

Leerlingen spelen volleybal twee tegen twee op een klein veldje, zes veldjes op een lengte net, 24 leerlingen zijn actief. De docent geeft een voorbeeld van de onderhandse serve. Op de velden ligt een kijkwijzer. Leerlingen krijgen de opdracht om de kijkwijzer te bestuderen en elkaar aanwijzingen te geven als de partner serveert. Sommige leerlingen geven enthousiast aanwijzingen, sommigen zijn stil, anderen overdrijven hun rol.

De docent loopt rond. Hij geeft enthousiaste complimenten aan leerlingen die hun partner goed coachen. Leerlingen die fouten maken corrigeert hij niet maar bevraagt wel hun coach: 'wat doet hij fout? Heb je er wat van gezegd? Wat heb je gezegd?'. Na afloop vraagt hij: 'Wie heeft goede aanwijzingen gekregen van zijn coach?'.

Badmintonnen en elkaar trainen

We gaan met tweetallen de shuttle hooghouden. Je probeert samen een zo hoog mogelijke serie te maken. Na twee minuten stoppen en je onthoudt de hoogste serie. De leerlingen aan de ene kant van het net blijven staan en aan de andere kant van het net schuiven ze een plaatsje naar rechts. Je krijgt een nieuwe partner. Je vergelijkt eerst de puntenaantallen met elkaar. Degene met het hoogste puntenaantal in de vorige ronde wordt de trainer. In de volgende twee minuten probeert de trainer zijn pupil een hogere serie te laten maken dan in de ronde daarvoor door goed aan te spelen en aanwijzingen en aanmoedigingen te geven.

Na een aantal rondes komen we bij elkaar voor een klassengesprek. Met wie was het leuk om te spelen, wie was een goede coach? Wat maakt het leuk om met iemand te spelen? Wat maakt iemand een goede coach? Deze punten worden op het bord geschreven. Bijvoorbeeld: goed aanspelen, tips geven, complimenten geven, bedanken na afloop. Geldt dit alleen voor badminton? Denk hieraan een volgende keer met spelen. 

Samenwerkingsopdracht: klim op de kast

In de zaal staan vier kasten. Er zijn vier groepen van zes of zeven leerlingen verdeeld over vier banken.

  • Eerste opdracht. Ga met je groep naar een kast en klim erop en help elkaar en houd elkaar vast zodat iedereen op de kast kan staan. Welke groep staat het eerst?
  • Tweede opdracht. Klim van de kast. Indien een landingsmat ervoor ligt, spring om de beurt van de kast op de mat, tik vier verschillende muren aan kom terug en klim weer op de kast. Wie is het eerst?Vragen aan de groep/klas:
    • overleg in je groep wat de snelste manier is om vier verschillende muren aan te raken (diagonaal door de zaal)
    • wat is een goede manier van elkaar helpen om op de kast te komen als groep? De snelste eerst of degene die het moeilijk vindt eerst? Wie heeft de meeste ruimte/hulp nodig?
    • denk je eerst aan jezelf en dan aan de groep als je snel bent of geef je dan juist eerst ruimte aan een ander en help je eerst de ander?
  • Derde opdracht. Tik weer vier muren aan. Til voorzichtig de kastdeksel van de kast. Een leerling erin, de rest erop. Overleg eerst wie in de kast durft en wil.

Samenvatting

Samenwerkend leren is cruciaal in het onderwijs, en het boek 'Samenwerkend leren' biedt praktische tips om dit te bevorderen. Twee essentiële vuistregels voor docenten zijn om leerlingen zelfstandig te laten handelen en om hun aanwezigheid waardevol te maken voor het leerproces. Het stimuleren van samenwerking draait om sleutelbegrippen zoals positieve wederzijdse afhankelijkheid, individuele aanspreekbaarheid, directe interactie, sociale vaardigheden en aandacht voor het groepsproces. Praktijkopdrachten zoals muursalto's, bewegen op muziek en boksen bevorderen deze vaardigheden. Door te focussen op de zone van naaste ontwikkeling van leerlingen en regelmatige evaluatie, kan de kwaliteit van samenwerkend leren worden versterkt. Het doel is niet alleen om individuele prestaties te verbeteren, maar ook om sociale vaardigheden en groepsdynamiek te ontwikkelen.

Bron: Ebbens, S., S.Ettekoven, J. van Rooijen (1997) Samenwerkend leren. Groningen. Wolters-Noordhoff.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het vakblad Lichamelijke Opvoeding, Nummer 3, 29 maart 2013.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.