Uitwerking van de cognitieve functies-deel 2 -4-
Emiel van Doorn
Trainer, mediator, coach, ontwikkelaar mediërend leren en IVP-trainer bij Stichting StiBCO
Geraadpleegd op 06-12-2024,
van https://wij-leren.nl/relatie-cognitieve-executieve-functies-uitwerking-cognitieve-functies-deel-twee.php
Cognitieve en executieve functies. Wat zijn dat? En hoe staan deze in relatie met elkaar? Dit artikel is onderdeel van een serie waarin de cognitieve en executieve functies uitgelegd worden en waarin de relatie gelegd wordt tussen deze functies. Hier staat een overzicht van alle artikelen en bronnen.
12. Plannen / aanpakgedrag
Om een taak met succes uit te voeren, moeten kinderen leren, hoe:
- Aan een taak te beginnen;
- Ermee bezig zijn;
- Hoe het werk af te maken;
- Hoe het werk te controleren.
Bij deze bouwsteen is het belangrijk dat een kind zijn zintuigen goed inschakelt om alle informatie op te nemen die belangrijk is voor de taak waarvoor hij staat. Dit noemen we aandachtig en nauwkeurig waarnemen.
Hierna moet het kind gaan nadenken over de taak. Wat wordt precies van mij gevraagd, waar gaat het over. Dit wordt wel probleemidentificatie genoemd. Vervolgens moet hij gaan verwoorden wat nu precies de taak/opdracht is (probleemdefiniëring).
Hierna moet het kind gaan nadenken hoe het de opdracht gaat aanpakken =plannen/ operationele analyse. Het kind voert nu het plan van aanpak uit. Dit moet hij/zij systematisch doen. Tot slot moet het kind controleren of alles wat het bedacht en gemaakt heeft correct is uitgevoerd.
Plannen bestaat dus uit vijf stappen:
- Informatie correct opnemen
- Probleemidentificatie en probleemdefiniëring
- Systematische aanpak van het probleem
- Uitvoeren
- Controle
13. Tijdsoriëntatie
Een kind moet bewust worden van de regelmaat waarin gebeurtenissen in de tijd plaatsvinden. Kinderen moeten leren tijdsconcepten te gebruiken en leren hoe het zelf in de tijd activiteiten kan organiseren, bijvoorbeeld huiswerk plannen, feest organiseren, iets voor of na het eten doen, op tijd thuiskomen. Elementen die een grote rol spelen bij tijdsoriëntatie zijn tijdsgevoel, urgentie, volgorde, reeksen, snelheid en afstand, inschatten van de tijd, wat het betekent voor de ander als je te laat komt etc.
Tijdsbegrippen moeten aangeleerd en toegepast worden, onder andere:
- gevoel van tijd omzetten in reële tijdselementen
- dagindeling kennen en gebruiken
- dagen van de week, maanden, seizoenen, eb en vloed,
- tijd als meetbaar element gebruiken als onderdeel van planning
- voor, na, verleden, toekomst
Uitbreiden naar:
- schoolroosters, agenda’s hanteren, prioriteiten stellen
- timetables van het openbaar vervoer
- voorspellen op basis van gegevens uit het verleden en het heden
- etc.
Het klokkijken etc. valt onder ruimtelijke relaties leggen, gegevens verzamelen en etiketteren.
14. Analyseren
Een gegeven geheel moet een kind ontleden in onderdelen. De samenstellende delen van een geheel onderscheiden, benoemen, tellen, classificeren en hun onderlinge relatie ontdekken om ze te kunnen samenstellen tot het oorspronkelijk geheel of een nieuw geheel.
Analyseren is dus het onderzoeken van gehelen en deze opsplitsen in onderdelen = ontleden. Bijvoorbeeld:
- Een fiets bestaat uit twee wielen, een zadel, een frame, enz.;
- Een woord bestaat uit verschillende klanken/letters.
Als een kind goed leert analyseren, begrijp het beter hoe een geheel is opgebouwd in delen en ziet in dat die delen op zich weer een geheel zijn en kan zich vervolgens een beeld gaan vormen hoe iets werkt.
Er zijn twee soorten analyses te onderscheiden. Een structurele en een operationele analyse.
Structurele analyse kijkt naar hoe iets in elkaar zit. Je splitst het geheel in onderdelen (product). Bijvoorbeeld:
- Een stoel bestaat uit: leuning, zitting, vier poten en twee leuningen.
- Een cake bestaat uit de ingrediënten meel, boter, suiker, druppeltje vanille-essence en eieren.
- Een boek bestaat hoofdstukken, alinea’s en zinnen met woorden.
Operationele analyse deelt een handeling in deelstappen op (proces). Bijvoorbeeld:
- Welke stappen moet ik nemen om een band plakken?
- Wat moet ik allemaal doen om een cake te bakken?
- Hoe ga ik mijn boekbespreking voorbereiden?
15. Systematisch werken
Gericht werken met een specifiek doel voor ogen. Met een idee om op een efficiënte manier dat doel te bereiken. De sleutelwoorden m.b.t. deze bouwsteen zijn werken volgens een bepaalde structuur op een zo efficiënt mogelijke wijze.
Het kind moet bepalen met welk doel hij aan het werk gaat en zich van tevoren afvragen op welke wijze hij gaat werken zonder veel tijd te verspelen. Wat eerst, waarom dit eerst, wat is een hulpmiddel om niets over te slaan, welke gehad, welk hulpmiddel is het best om effectief en efficiënt te werken etc. Een zeer belangrijk gereedschap van systematisch werken is dat het kind zijn eigen werk controleert, dus in het bezit is van de controlemechanismen en dat spontaan toepast.
16. Niet blokkeren
Veel kinderen ontwijken leer- en denksituaties, vertrouwen niet op eigen succesvol handelen, vragen steeds bevestiging dat ze iets goed zullen doen. Ze blokkeren op basis van eerdere leerervaringen. Deze leerervaringen kunnen zowel op het cognitieve als op het sociaal-emotionele vlak liggen, bij mediatie moeten we aan beide evenveel aandacht besteden.
Kinderen moeten geholpen worden, door de leerkracht om voldoende bekwaamheidsgevoelens en aanpakvaardigheden te ontwikkelen, zodat ze in allerlei situaties durven te handelen. Negatief zelfbeeld, faalangst moet omgebogen worden in bekwaamheidsgevoelens. Bekwaamheidsgevoelens zijn de gevoelens die je ervaart wanneer je weet dat je iets aankan; weet hoe je problemen kunt aanpakken. Zonder dit gevoel ontwijken kinderen leer- en denksituaties.
De grootste uitdaging blijft of het kind (in eerste instantie samen met de leerkracht) het risico van fouten maken durft aan te gaan. Dit risico moet de grootste uitdaging zijn van de docent/begeleider. Geef kinderen procesgerichte feedback zodat ze weten waarom een taak wel/niet goed verwerkt is. Leer kinderen technieken/vaardigheden aan om taken tot een goed einde te brengen. Bijvoorbeeld hulp vragen als ze iets niet snappen, hulpmiddelen pakken om iets uit te rekenen.
Kies nauwkeurig taken die uitdagend, maar niet frustrerend zijn. Een kwalitatieve en liefdevolle interactie is hierbij noodzakelijk omdat zowel op cognitief als op emotioneel niveau aangesloten moet worden om ‘samen’ blijvend zorg te dragen dat er niet meer geblokkeerd hoeft te worden.
17. Niet egocentrisch communiceren
Het is reeds gezegd: het oppervlakkige kind gaat te snel, reageert te primair (vanuit zijn eigen ego). Maar verklaringen, antwoorden en redenaties worden vaak gegeven in de verwachting dat de luisteraar geen moeite heeft de spreker te volgen. De spreker weet zich niet te verplaatsen in de ander. Zowel de ouder als het kind kunnen door het egocentrisch communiceren compleet langs elkaar heen praten. Als de ouder bewust egocentrisch communiceert, dan wordt het kind uitgelokt zijn gedachtewereld bloot te geven. Ofwel het kind moet zo praten dat de ander het begrijpt, of als het luistert moet het zich verplaatsen in de spreker om te begrijpen wat er bedoeld wordt.
18. Veronderstellingen maken
“Ik denk dat.......”
Vaak wordt in de gesprekken en tijdens spelen gepraat vanuit vraagstellingen en/of vooraannames (hypothesen) die onderzocht moeten worden. Door deze aanpak wordt verwacht dat het kind relaties kan leggen, situaties kan herkennen, alternatieven weet aan te brengen en weet te verifiëren. Het is zinvol kinderen te leren ontdekken welke factoren belangrijk zijn of niet. Hypothesen leren testen, zou een doel op zich kunnen zijn. Kinderen weten zo veronderstellingen te maken, waardoor probleemstellingen opeens oplosbaar blijken te zijn.
19. Logisch denken
- A+B=C
- Als je dit doet, gebeurt er vervolgens dat.
Het logisch denken maakt dat kinderen resultaten van hun handelen kunnen voorspellen. Het formuleren van een antwoord vraagt om training. Het kind 'vergeet' immers vaak wat hij eerst hoorde of zag, omdat hij niet weet hoe de waarnemingen vast te houden. In wat hij waarneemt ziet hij niets van organisatie of structuur. Daardoor kan hij het later niet meer oproepen. Zijn redenatieproces wordt dan geblokkeerd. Door het stellen van vragen, het maken van veronderstellingen en het combineren van gemaakte analyses leert het kind logisch na te denken. Laat het kind de redenen noemen van de door hem gemaakte keuze. Door het waarom van de gekozen oplossing boven tafel te krijgen, traint de ouder het logisch denken / redeneren van het kind.
20. Breed denken
A+B=C, maar kan ook wat anders zijn.
Door zich vast te bijten in de details, verliest het kind het geheel. Hoofdzaken worden niet van bijzaken onderscheiden. Samenvatten wordt daardoor een probleem. De verwerkte informatie moet immers geplaatst worden in een context. De ouder vergt veel van het kind die het grotere geheel moet overzien. Verbreding van het denkproces is alleen mogelijk als de ouder investeert in de voorafgaande bouwstenen van het denken. Veel methoden die werken met zogenaamde 'synthese vragen' stellen de vragen op het hoogste niveau.
21. Onveranderbaarheid inzien
Wanneer eenmaal de synthese gemaakt is, is het de kunst hierin te blijven geloven. Onzekerheden, nieuwe waarnemingen en afleidingsmanoeuvres kunnen leiden tot het loslaten van de gekozen oplossingsstrategieën en/of oplossingsmodellen. Het kind kan alleen verantwoordelijkheid nemen voor zijn gevonden antwoorden, als hij het gevoel heeft dat zijn antwoord 'staat'.
Door de voorgaande stappen goed te begeleiden, leert het kind vertrouwen te krijgen in zijn aanpak. Bekwaamheidsgevoelens leiden uiteindelijk tot het kunnen verdedigen van zijn eindoplossing. Het voorstellingsvermogen is nu op een zeer hoog niveau gezet. Stapsgewijs is het kind zover gekomen. Het gereedschap van de te nemen stappen is hem nu aangeleerd. Consequente toepassing zal uiteindelijk steeds weer leiden tot een verantwoorde eindoplossing.
De regel blijft hetzelfde ook al zijn we ergens anders, of is het een andere dag etc. Kinderen koppelen zaken wel eens aan alleen hun ouder, of alleen in de slaapkamer of alleen tijdens een feestje, terwijl de regels en afspraken overal gelden ook al ben je bij een ander etc. Veel oefenen in verschillende situatie, met verschillende personen, op verschillende momenten en met steeds ander materiaal is noodzakelijk.
22. Verinnerlijken
Opdrachtvastheid bereikt men alleen als het kind weet wat de opdracht inhoudt. Symbolen, tekens, begrippen 'leven'. Het kind weet waarover hij praat. De opdracht is helder en voorstelbaar. Het kind kan direct aan de slag. Wanneer de ouder dit bespeurt, dan kan hij concluderen dat het kind zich duidelijk weet te verplaatsen in de opdracht. Verinnerlijking leidt tot deze voorbeelden van taakgebonden gedrag.
Het is als het ware het vinden van kapstokjes in het werkgeheugen en daaraan de nieuwe informatie aan ophangen. Ezelsbruggetjes, trucjes etc. kunnen bij deze cognitieve functies ondersteunend zijn.