Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Hechtingsproblemen - tips voor de leerkracht

Anton Horeweg
Leerkracht, gedragsspecialist (M SEN) bij Gedragsproblemenindeklas.nl   

Horeweg, A. (2017). Hechtingsproblemen, tips voor de leerkracht.
Geraadpleegd op 04-12-2024,
van https://wij-leren.nl/tips-gedragsproblemenindeklas-hechtingsproblemen.php
Geplaatst op 20 november 2017
Tips in de klas - hechtingsproblemen

Bij een goede hechtingsrelatie is er een evenwicht tussen het zoeken van de nabijheid van de opvoeder en het loslaten van diezelfde opvoeder. Door ervaring van onvoorwaardelijke zorg is er sprake van basisvertrouwen.
Helaas verloopt het complexe hechtingsproces niet altijd goed. Er is dan een verstoorde ouder-kind relatie.

Risicofactoren hiervoor kunnen zijn:

  • Ouderfactoren: ouders die zelf hechtingsproblemen hebben, relatieproblemen, onverwerkte trauma’s, enz.
  • Gezinsfactoren: sociaal-economische situatie, stress, wisselende relaties, mishandeling of verwaarlozing enz.
  • Kindfatoren: trauma, opvallende lichamelijke handicaps, kinderen uit draagmoederschap, adoptiekinderen, geboortecomplicaties enz.
  • Kinderen met een onveilige hechting kunnen tal van problemen ontwikkelen. Hechtingstoornis gedrag kan zich uiten op verschillende manieren. De onderliggende emotie onder al dat gedrag is angst voor de niet te vertrouwen volwassenen. Dit kan zijn angst voor nabijheid, voor nieuwe dingen, angst om afgewezen te worden.

Gedragskenmerken van kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zijn:

  • Er is geen fundamenteel vertrouwen, het kind voelt zich afgewezen
  • Het kind wil situaties onder controle houden
  • Het kind stelt zich voortdurend uitdagend op
  • Agressie
  • Weinig controle over eigen impulsen
  • Weinig ik-besef
  • Het kind vertrouwt geen volwassene, dus ook geen leerkracht.
  • Het kind legt gemakkelijk oppervlakkig contact maar die contacten zijn inwisselbaar en gericht op zichzelf
  • Thuis veel machtsstrijd over allerlei regels
  • Het kind is goed in het observeren en manipuleren van zijn omgeving.
  • Gebrekkige gewetensontwikkeling

Wat kun je doen in je klas:

Als er sprake is van hechtingsproblemen en niet van een hechtingsstoornis, is het kind over het algemeen iets meer benaderbaar door jou als leerkracht. Je kunt dan proberen een vertrouwensrelatie op te bouwen. Natuurlijk doe je dit met alle kinderen, maar bij deze kinderen zal je daar intensiever aan moeten werken voor je effect merkt.
Wanneer je merkt dat het kind hier niet voor open staat, maar juist dwarser, brutaler of bozer wordt, is er mogelijk sprake van een hechtingsstoornis (Overigens kun je dat hiermee natuurlijk niet vaststellen). Je lokt door jouw poging “dichterbij” te komen dan juist de problematiek zoals die zich thuis ook voordoet uit. Je moet dus eigenlijk eerst via de ouders weten of er sprake is van een probleem of een stoornis. Als niemand daar het antwoord op heeft, kun je de aanpak “inzetten op relatie” volgen. Als je merkt dat het averechts werkt, is het goed meer rustig-zakelijk met het kind om te gaan (Penninga- de Lange, 2005).


Sociaal emotioneel:

  • Nog meer dan bij andere kinderen, moet je zorgen dat dit kind zich veilig voelt in de klas.
  • Zorg dat het kind zich welkom voelt. Begroet het bij de deur, geef een hand. ”Fijn dat je er bent.” (Overigens zou je dit bij alle kinderen moeten doen).
  • Zorg gedurende dag dat het kind zich “gezien” voelt. Maak eens oogcontact, geef een knipoog, enz. Je kunt ook laten merken dat je ziet wat het kind doet: “Ik zie dat je snel je boek voor je hebt, dat vind ik fijn. Zo kunnen we snel beginnen.”
  • Zorg voor veel positieve feedback en succeservaringen.
  • Het kind heeft véél aanmoediging nodig om zijn werk te doen.
  • Probeer een relatie met het kind op te bouwen, maar houd in je achterhoofd dat dit heel erg moeilijk is. Dat zo’n relatie moeizaam of niet tot stand komt, zit in het kind en betekent niet dat je faalt als leerkracht.
  • Pas op: een te intieme relatie zal het kind als bedreigend ervaren.
  • Probeer de pauzes voor te bespreken, zodat het kind weet met wie het kan gaan spelen. Dit voorkomt claimend, dwingend gedrag naar andere kinderen, omdat jij als leerkracht dit al geregeld hebt.
  • Laat merken dat je snapt wat het kind voelt (bijvoorbeeld bij conflicten) door die gevoelens te verwoorden. Zelf kunnen deze kinderen die gevoelens niet goed onder woorden brengen. Als het kind hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en kan de spanning van hem afvallen.
  • Vat de “aanvallen” van het kind niet persoonlijk op. Het is logisch dat hun gedrag soms negatieve gevoelens bij je oproept, maar probeer dit gedrag echt te zien als onvermogen en als angst afgewezen te worden en niet als aanval op jouw persoon.
  • Accepteer de emoties van het kind, maar niet elke uitingsvorm daarvan. “Ik snap dat je boos bent, maar ik vind het niet goed dat je op me scheldt.”
  • Als het kind liegt, ga dan geen ellenlange “verhoren” houden. Komt er geen antwoord of meer gelieg en gedraai, volg dan je gevoel. Zeg er iets over in de trant van “Jammer.” Doe geen beroep op wat het kind zou moeten kunnen. Opmerkingen als “Ik moet je toch kunnen vertrouwen,” kun je bij deze kinderen beter inslikken.

Structuur, regels en ruimte:

  • Besef dat deze kinderen zich niet gebonden voelen aan mensen en dus ook niet aan de regels die mensen afspreken of behoeften die anderen hebben.
  • Bied veel structuur: bijvoorbeeld door vaste duidelijke, zichtbare groepsregels.
  • Stel positieve eisen. “Zit eens stil” is een negatieve eis. Een positieve eis is:  “Moeilijk hè stilzitten? Zullen we samen proberen hoe je dit voor elkaar kunt krijgen?”
  • Zorg voor een vast zichtbaar dagprogramma en geef eventueel een individuele planner.
  • Zorg ook voor een overzichtelijke lokaal indeling, enz. Deze kinderen hebben nog meer behoefte aan structuur dan “gewone” kinderen.
  • Zorg dat je voorspelbaar bent. Doe wat je zegt en zeg wat je doet. Bij deze kinderen is “voor deze ene keer dan” geen goed idee.
  • Houd je dus zeer goed aan de regel afspraak is afspraak. Ook als je spijt hebt van die afspraak. Bij deze kinderen kun je niet terugkomen op een afspraak of voor “die ene keer” toegeven.
  • Zorg dat jij de baas bent. Deze kinderen hebben een leerkracht nodig, die vriendelijk doch beslist de lakens uitdeelt en daarover niet in discussie gaat.
  • Zeker in het begin zullen er confrontaties zijn. Het kind moet nog ontdekken dat je redelijke opdrachten geeft. Jouw taak is te zorgen om rustig en vriendelijk, maar wel beslist te blijven. Het kind test of je te vertrouwen bent.
  • Zet het kind dicht bij je, liefst met de rug naar een wand. Het kind hoeft zo niet angstvallig om zich heen te kijken en heeft overzicht. Voor kinderen met een groot wantrouwen geeft dit enigszins rust.
  • Probeer de dag altijd positief af te sluiten. “Fijn dat je morgen weer komt.”

Leren:

  • Als het kind leerproblemen heeft, laat het dan niet helpen door een ander kind. Jij bent de leider van de klas.
  • Geef bij twijfel aan dat het kind zich geen zorgen hoeft te maken. Jij gaat het kind leren hoe het moet leren.
  • Deze kinderen zullen niet snel zelf om hulp komen als ze iets niet begrijpen. Let daar dus op en bied eventueel hulp aan.
  • Maak een dagplanning en houd je daaraan. Het kind raakt in paniek als er vanaf geweken wordt.
  • Kinderen met hechtingsproblemen hebben vaak een wisselvallige inzet: ze hebben dan ook behoefte aan véél aanmoediging.
  • Deze kinderen hebben een geringe taakspanning. Verdeel het werk in korte blokken (bijv. van 10 minuten) en laat ze daarna bij jou komen. Dan kun je ze meteen een compliment geven, aanmoedigen, enz.
  • Bied waar mogelijk visuele ondersteuning.
  • Stel lage eisen aan het kind, iets onder het eigenlijke niveau. Zo kan het kind succeservaringen opdoen.
  • Zich het hele jaar door inzetten, volhouden en afmaken vinden deze kinderen moeilijk.
  • Geef véél complimenten.
  • Vaak hebben deze kinderen een slecht getalbegrip, weinig ruimtelijk inzicht, problemen met hoofdrekenen en abstraheren.
  • Aardrijkskunde kan vaak goed gaan, maar topografie (ruimtelijk inzicht) kan een probleem zijn.
  • Bij geschiedenis zullen ze moeite hebben met de tijdlijn, ze hebben immers moeite met het begrip tijd.
  • Deze kinderen hebben vaak moeite met spelling: ze hebben een slecht woordbeeld.
  • Ze zijn goed in het navertellen van verhalen.
  • Vaak kunnen deze kinderen zich goed verbaal uiten en hebben ze een goed taalgevoel.
  • Het duurt langer voor zij zich de leerstof eigen maken. Vaak nemen ze de leerstof slechts fragmentarisch op. Herhaal veel en zorg dat er verband zit tussen de geleerde dingen.
  • Kinderen met hechtingsproblemen willen nog wel eens een irreëel beeld van hun eigen kunnen hebben. Ze overschatten hun  mogelijkheden op leergebied.

Straffen werkt niet goed. Belonen werkt beter:

  • Straf geven werkt vaak niet goed. Dit zien deze kinderen als wéér een teken van verwerping. Ze zullen nog sterker doorgaan. Alle pedagogische trucjes over belonen en straffen, werken waarschijnlijk niet. Deze kinderen willen de strijd altijd aangaan.
  • Negeren werkt doorgaans ook niet: op een keer zal je moeten reageren. Deze kinderen zullen doorgaan tot die grens.
  • Stuur het kind niet weg als het vervelend is. Dit zal waarschijnlijk averechts werken. Het kind voelt zich dan opnieuw “weggedaan” of ongewenst.
  • Dreig niet met straffen die je toch niet kunt (of wilt) waarmaken. Het kind zal daardoor juist het negatieve gedrag herhalen.
  • Als je tóch straft, want soms ontkom je daar in de praktijk niet aan, straf dan meteen. Op een later tijdstip weet het kind niet meer waar het aan toe is, het heeft immers problemen met het begrip tijd en heeft weinig structuur.
  • Straf zoveel mogelijk zonder emotie, vertel kort waarom je straft en wat je volgende keer liever voor gedrag zou zien. Ga niet in discussie.
  • Een beroep doen op het geweten, schuldgevoel of empathisch vermogen heeft weinig zin.
  • Als je het gedrag van het kind wilt veranderen, kun je het beste werken met een zichtbaar beloningssysteem. Gebruik bijv. een gedragskaart.

Contact met ouders:

In contact gaan met de ouders kun je beter niet via het kind doen. Benader de (pleeg- of adoptie-)ouders altijd zelf. Je kunt wel een heen-en-weerschrift gebruiken, maar onderhoud ook zeer frequent contact via gesprekken met de ouders. Het kind mag geen kans krijgen de beide partijen tegen elkaar uit te spelen. Ook willen kinderen nog wel eens “vergeten” de boodschap over te brengen. Kinderen met het “Geen -bodem-syndroom” gedragen zich thuis nogal eens anders dan op school (zie boven). Neem de verhalen van de ouders serieus, ook al klinken ze soms ongeloofwaardig.
Als je ouders meer informatie wilt geven, kun je ze onder andere verwijzen naar http://alshechtennietvanzelfgaat.nl of www.deknoop.org
 
Wil je zelf meer lezen? In mijn boeken vind je een uitgebreid hoofdstuk over problematische hechting.
 

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.