Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Taal in alle vakken

Gerdineke van Silfhout
Curriculumontwikkelaar Taal bij SLO  

Silfhout, G. van (2016) Taal in alle vakken.
Geraadpleegd op 06-12-2024,
van https://wij-leren.nl/taal-in-alle-vakken.php
Geplaatst op 1 juni 2016
Taalgericht onderwijs

Van dagelijkse taal naar school- en vaktaal in je les, een (on)mogelijke opgave!

Hoe een taalmiddag met vakdocenten prachtige voorbeelden van taal in de vakken opleverde

Nog niet zo lang geleden legde ik ruim veertig vakdocenten op het Martinuscollege in Grootebroek de volgende opdracht voor tijdens een studiemiddag Taal in de vakken:

Schrijf twee minuten lang alles op wat er in u opkomt als u aan het onderwerp 'Taal in mijn vakles' denkt.
  •  Schrijf achter elkaar door, stop geen enkel moment met schrijven.
  •  Concentreer u op het onderwerp.
  •  Maak u niet druk om spelling en interpunctie.
  •  Heeft u even geen gedachten over het onderwerp, schrijf dan net zolang het woord ‘ontspan’ op tot u wel weer gedachten over het onderwerp heeft.

Door middel van de werkvorm 'denken-delen-uitwisselen' kwam naar boven hoe ze omgaan met taal in vak, waar ze zelf tegenaan lopen, waar leerlingen moeite mee hebben, en welke vragen ze hebben. Interessant was in elk geval dat er in de eerste twee minuten veel is geschreven, in de volgende twee minuten flink gediscussieerd en de opbrengsten gaven een duidelijk signaal voor het vervolg van de middag: werk aan de taalwinkel.

In deze bijdrage ga ik in op de vraag hoe je als vakdocent om kunt gaan met zowel de inhoud van je vak als met taalgericht werken, hoe je om kunt gaan met complexe leerteksten en hoe je de vaktaalontwikkeling van je leerlingen kunt stimuleren.

Van DAT naar CAT

In de verschillende lessen wordt op een andere manier over de werkelijkheid gesproken: minder alledaags, meer abstract. Van Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid (DAT) naar Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT) is een stap die je echter niet zomaar in één dag zet. Het is een geleidelijk en langdurig proces, waarin leerlingen met hun ouders en docenten stapjes zetten om op een meer abstracte manier over onderwerpen, processen etc. te denken, te praten en te schrijven. Hieronder ziet u de verschillen tussen DAT en CAT naast elkaar staan:

Dagelijkse Algemene Taal Cognitieve Academische Taal
Concreet Abstract
Over nu Over verleden en toekomst
Over hier Over daar
‘‘Uh, dinges’’ Nauwkeurig, specifiek
Eenvoudige verbanden (omdat, maar) Complexere verbanden (ten gevolge van) ondanks, nochtans)
Eenvoudige denkconstructies (tijd, plaats) Complexe gedachteconstructies (doel-middel, oorzaak-gevolg)

Een voorbeeld: als je thuis je avondeten op hebt, zeg je niet: 'Ik weet zeker dat mijn lichaam voldoende voedingsstoffen, bouw- en brandstoffen heeft binnengekregen', maar eerder: 'Ik zit nu echt vol' of 'Ik wacht maar even een half uurtje langer met hardlopen'.

In de biologieles over spijsvertering zullen de begrippen voedings-, bouw- en brandstoffen, maar ook het spijsverterings- en maagdarmkanaal en spijsverteringssappen, voortstuwing en kneding wel aan bod komen, alsook de relaties tussen die begrippen:

Voedingsstoffen worden omgezet in brandstoffen en in bouwstoffen. Bouwstoffen hebben we nodig om te groeien en om beschadigde cellen te vervangen.

In de biologieles denk en spreek je dus op een abstracte manier over het spijsverteringsproces. Datzelfde geldt voor de andere vakken en dat is ook noodzakelijk, want zowel het onderwijs, je beroep en de maatschappij vragen hier om.

Context en complexiteit

Wat school- en vaktaal voor leerlingen lastig maakt, is dat ze veel minder steun hebben uit de context. Thuis praten ze over alledaagse dingen, die concreet en makkelijk voorstelbaar zijn, die ze hebben meegemaakt of die ze op dat moment kunnen zien, zoals de borden, de pannen en het eten op tafel. De uiting 'Ik heb genoeg' is dan gemakkelijk te interpreteren.

Deze context is op school veel minder aanwezig. Daarnaast is school- en vaktaal cognitief veel complexer dan alledaagse taal: leerlingen moeten de vakbegrippen niet alleen kunnen reproduceren, ze moeten ze kunnen uitleggen, ordenen, aan elkaar relateren, verklaren en toepassen in bekende en onbekende contexten. En dat terwijl relaties tussen de begrippen vaak impliciet zijn, zowel in schoolboeken (Van Silfhout, 2015) als tijdens de uitleg van de docent (Hajer & Meestringa, 2015).

Wat is nodig voor taalgericht vakonderwijs?

Een rijke context, veel interactie en taalsteun zijn nodig om effectief met de inhoud aan de slag te kunnen gaan. Ik bespreek ze alle drie afzonderlijk aan de hand van voorbeelden.

Een rijke context

Belangrijk is om de beginsituatie van de leerlingen in kaart te hebben: wat weten ze al over het thema, welke ervaringen hebben ze, en welke taal kennen ze? Zorg ervoor dat je aansluit bij de kennis en ervaringen van leerlingen en leg van daaruit de relatie met de nieuwe stof, zodat deze betekenisvol wordt. Een concreet begin is daarbij 'het halve werk'.

Gebruik de ervaringen, gedachten en inzichten van leerlingen dus als kapstok om de nieuwe lesstof aan op te hangen. Zonder kapstok kunnen leerlingen wellicht een definitie van 'adsorptie' geven (een stof uit een mengsel halen door middel van binding aan een vaste stof) maar aan het aanzetten van de afzuigkap om de frituurlucht weg te vangen hadden ze nooit gedacht. Terug naar de taalmiddag op het Martinuscollege waar docenten aan de slag gaan met de volgende casus en opdracht:

Een docent economie op een 'groene' vmbo-school behandelt het onderwerp 'afschrijving', waarbij waarde, afschrijving en productiemiddelen enkele vakbegrippen zijn. De docent stelt vast dat leerlingen de rekenopgaven in de toets hierover goed maken, maar de begripsvragen waarin ze de behandelde begrippen actief kunnen hanteren niet. Ook de door hem ontwikkelde woordenlijst verhelpt dit probleem niet.

In deze economie-context hebben winst en verlies een andere betekenis dan in het dagelijks leven van de leerlingen (Ajax-PSV: 2-1). Het gaat om de waarde van een product gedurende een langere tijd.

Bedenk in twee- of drietallen een geschikte activiteit die aansluit bij de beginsituatie van de leerlingen (taal/kennis/ervaring).

Na vijf minuten hierover te hebben gediscussieerd (interactie!) bespraken we enkele bedachte activiteiten. Opvallend was dat daarin veel overeenkomst was:

"Wij zouden leerlingen laten opschrijven hoeveel ze voor hun mobiel hebben betaald en laten overleggen wat die nu nog waard is. Ze zijn namelijk heel de dag met hun mobiel bezig."

"Wij zouden leerlingen de nieuwprijs en de huidige waarde van hun broodtrommel, rugtas en fiets laten bepalen. Die hebben ze allemaal."

"Leerlingen mogen drie voorwerpen van henzelf uitkiezen. Hiervan schrijven ze op wat ze betaald hebben en wat het nu nog waard is en we laten ze ook het verschil berekenen."

In de groepsdiscussie merkten docenten op: 'Maar dan moet je ook weten hoe oud 'ie is', 'Of het vaak gebruikt is', 'Of tie beschadigd is'. Duidelijk werd in elk geval dat er overeenstemming was dat startactiviteiten moeten aansluiten bij alledaagse kennis over de waarde van producten. En ook dat door de bedachte activiteiten leerlingen opmerkzaam worden van het verschil tussen nieuwwaarde en huidige waarde en dat het altijd minder waard wordt. Zo wordt dus in stapjes toegewerkt naar het concept en vakbegrip 'afschrijving'.

Een goede aanloop op nieuwe lesstof wordt helaas nog te vaak overgeslagen, maar is cruciaal om aanwezige voorkennis en woordenschat op re roepen, interesse te wekken en is bovendien motiverend door eigen inbreng van kennis en ervaringen.

Veel interactie

De werkvorm met de casus op het Martinuscollege dwong de docenten om te overleggen en discussiëren (in groepjes), om uit te leggen en toe te lichten (klassikaal). De vertaalslag naar de klas is snel gemaakt: het is belangrijk dat leerlingen veel over de lesstof denken, praten en schrijven. Daarom ga je in je lesvoorbereiding na tijdens welke activiteiten in je les de leerlingen de school- en vaktaal kunnen gebruiken. Welke stapjes je daarbij kunt zetten van DAT naar CAT? Dat was ook gelijk de volgende casus op de taalmiddag:

Een docent economie op een 'groene' vmbo-school behandelt het onderwerp 'afschrijving', en heeft zijn leerlingen in de eerste les kennis laten maken met de begrippen waarde, afschrijving en waardevermindering.

Andere begrippen(paren) die bij het onderwerp horen, waren

  •  duurzaam productiemiddel
  •  verbruiksartikel versus gebruiksartikel
  •  noodzakelijke goederen versus luxegoederen

Bedenk in twee- of drietallen een activiteit die (geschreven/gesproken) interactie uitlokt waarbij leerlingen hun eigen kennis/taal in verband kunnen brengen met de vakbegrippen.

Een betekenisvolle les bevat gevarieerde lesactiviteiten en -materialen: het lokt uit tot vragen waarop de docent en medeleerlingen weer kunnen inspringen met andere voorbeelden en ervaringen, wat ook bleek uit de bedachte activiteit:

"Wij zouden leerlingen in duo's of groepjes hun schooltas op tafel laten zetten, de spullen eruit laten halen, en per product laten overleggen of het behoort tot a) noodzakelijke of b) luxegoederen of dat het een twijfelgeval is. Klassikaal kun je dan over de twijfelgevallen discussiëren. Heel interessant wat er bijvoorbeeld over een roze lipstick wordt gezegd. Bij mijn vmbo-meiden absoluut noodzakelijk! Hetzelfde kun je laten doen met de duurzaamheid van een artikel en of het een gebruiks- of verbruiksartikel is."

"Maar ik zou daarna ook andere voorwerpen en producten introduceren die bij Groen belangrijk zijn, zoals de tractor, de handzaag etc."

De docenten concludeerden dat je leerlingen het ook moet laten opschrijven en bij de twijfelgevallen ook de reden laten noteren. Dat vormt een mooie basis voor de klassikale discussie en leerlingen leren zo de begrippen actief te gebruiken. Hoe steviger de basis van het nieuwe lesonderwerp, hoe toegankelijker de leerstof voor leerlingen is.

Taalsteun

Hoe bied je ondersteuning bij het leren gebruiken van de school- en vaktaal? Welke activiteiten en middelen gebruik je, hoe model en visualiseer je als docent? En hoe geef je effectieve feedback? Belangrijk is dat vakbegrippen veelvuldig en in relatie tot elkaar gebruikt worden en zichtbaar zijn.

"Ik zou daarom de leerlingen afbeeldingen laten zoeken bij de goederen op hun gemaakte lijst en het met de begrippen erbij ophangen. Zo kan je het herhalen, er naar verwijzen."

Gebruik bij het zichtbaar maken dus alles wat voor handen is: eigen materialen van leerlingen, alledaagse materialen, flyers, stickers en posters. Daarnaast is het belangrijk om te evalueren of leerlingen de uitleg begrepen hebben, de vakbegrippen beheersen en kunnen toepassen. Een spelvorm kan daarbij een mooie afwisselende werkvorm zijn. Denk aan een Socrative-quiz waarbij je voorbeelden geeft en leerlingen het juiste begrip moeten kiezen, of het begrip geeft en leerlingen de omschrijving moeten selecteren. Maar ook tijdens de uitleg kun je met behulp van wisbordjes bijvoorbeeld nagaan of leerlingen het begrepen hebben. Presenteer bijvoorbeeld een meerkeuze- of ordeningsvraag op het (digi)bord:

Orden van groot naar klein:

A. cel
B. orgaan
C. orgaanstelsel
D. weefsel

Laat leerlingen vervolgens op het wisbordje de letters in de juiste volgorde opschrijven en allemaal tegelijk de lucht insteken. Als docent kun je zo controleren of leerlingen de stof beheersen of dat een aangepaste instructie noodzakelijk is. Aan het einde van de les kun je op soortgelijke manier gebruik maken van een exit-card: een post-it waarop leerlingen het antwoord schrijven op een open vraag, bijvoorbeeld:

Leg uit of deze cel een plantaardige of een dierlijke cel is.
De een getoonde cel bevat naast de celkern, cytoplasma, celmembraan ook plastiden (korrels in het cytoplasma) en is dus een plantaardige cel.

Kortom, contextrijk onderwijs vol interactie en met taalsteun is de sleutel naar effectief taalgericht onderwijs.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.