Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

De communicatieve klas - deel 2

Filipiak, P. (2021). De communicatieve klas - deel 2.
Geraadpleegd op 06-12-2024,
van https://wij-leren.nl/de-communicatieve-klas-deel-2.php.
Geplaatst op 30 november 2021
Communicatieve klas deel 2

In een tweetal artikelen zal ingegaan worden over het communicatiever maken van je klas waardoor er meer ruimte ontstaat voor de spreekvaardigheid en woordenschat van je leerlingen. In het eerste artikel werden gesprekssoorten en hoe je de buitenwereld naar binnen kunt halen besproken. In dit tweede artikel zal het vooral gaan over het verbeteren van de mondelinge taalvaardigheid en woordenschat van je leerlingen met coöperatieve gespreksvormen.

Spreken in het openbaar

Veel communicatie in de klas is openbaar van karakter. Dat wil zeggen, een leerling wordt vaak gevraagd om op de een of andere manier op te treden voor klasgenoten, bijvoorbeeld bij een beurt. Bij het beantwoorden van een vraag maakt het kind openbaar wat het wel of niet weet: hoe voelt dat? Bij het voorlezen stellen je leerlingen hun leesvaardigheid bloot aan het kritische of het welwillende oor van hun klasgenoten: hoe voelt dat? Wanneer ze hun opstel delen met klasgenoten stellen ze zichzelf open voor de meningen van klasgenoten. Het kind spreekt via jou "in stilte" zijn of haar klasgenoten aan en riskeert afwijzing van wat het naar voren brengt. Wat is met andere woorden de emotionele kwaliteit van deze communicatie in je groep? Voelen je leerlingen zich veilig? In elk taalgebruik neemt het kind een risico, wat taaldeskundige Britton "Een daad van vertrouwen" noemde. 

In zekere zin komt het publieke karakter van een klaslokaal kinderen ten goede. Het breidt hun repertoire van taalgebruik verder uit, meer dan in een-op-een-situaties. Klaslokalen helpen kinderen om taal voor een publiek van klasgenoten te gebruiken, naarmate zij een gevoel ontwikkelen voor samenwerking, een luisterend publiek en voor gezichtspunten en meningen van anderen.

Klasactiviteiten moeten kinderen helpen om taal te gebruiken om ideeën te verkennen en te testen, om anekdotes en verhalen te delen, om notities en memo's te schrijven en te delen, om te anticiperen op toekomstige gebeurtenissen, te fantaseren en om problemen op te lossen. 

Omgaan met vragen

Het ene taalgebruik plaatst je leerlingen in een deelnemersrol en het andere in een toeschouwersrol. Je kunt de deelname aan klassikale communicatie vergroten door eerst een vraag aan de hele groep te stellen, te pauzeren om alle kinderen aan het denken te zetten, om vervolgens de vraag bij één leerling te herhalen: "Waarom krijg je een schok als je door een kamer met vloerbedekking loopt en vervolgens iemand aanraakt?. . . Nick?”. Deze techniek nodigt alle kinderen uit om na te denken over een reactie, voordat Nick het antwoord geeft. 

Kinderen hebben tijd nodig om op vragen antwoorden te bedenken, met name op vragen van hogere cognitieve orde: wat is de oorzaak denk je? Toch word je vaak ongeduldig als leerlingen niet direct reageren. Je geeft zelf het antwoord al, of je bombardeert je leerlingen met een reeks vragen, waardoor antwoorden moeilijker worden: “Welke verkeersproblemen heeft onze stad?” Na een pauze van één seconde: “En als je daar naar school moet fietsen? Welke kruispunten zijn moeilijk over te steken?” Door minstens vijf seconden na een vraag te wachten, moedig je het langer nadenken aan.

Taalgebruik om te leren

In klaslokalen brengen kinderen veel tijd door met het overnemen van de taal van anderen. Ze luisteren naar andere leerlingen die vragen beantwoorden. Ze geven zelf antwoorden, die worden vergeleken met jouw antwoorden of de antwoorden in het boek. Dit patroon stelt kinderen in staat om een kloof tussen hun eigen taal en die van anderen te overbruggen en taal van anderen en van jou in hun eigen denken, praten en schrijven over te nemen. 

Onderwijs zit vol met nieuwe (zaak) vaktermen. Dat begint al in de lagere groepen als er wordt gepraat over hoofdletters, titel, rijmwoorden, zelfstandig naamwoorden, synoniemen, gidswoorden, ritme en mythe. Bijvoorbeeld: "Het verhaal dat we net hebben gelezen, is een speciaal soort verhaal dat een mythe wordt genoemd". Of "Voedsel komt naar de stad met een soort vervoer, dat wil zeggen per trein, vrachtwagen, schip of vliegtuig". Vaak worden deze verklaringen gevolgd door een vraag-antwoord-uitwisseling: 

Leerkracht: Dus eten komt naar onze stad met een ...... ?

Leerling 1: Vliegtuig.

Leerkracht: Vliegtuig, ja. Ook met een…..?

Leerling 2: Trein, vrachtwagen en een boot.

Leerkracht: Heel goed. En hoe we noemen al deze manieren om voedsel naar de stad te krijgen.

Leerlingen: Vervoer.

Leerkracht: Ja. vervoer. Goed zo!

Deze zinsaanvullingen vinden gedurende de gehele schooldag plaats. Hoewel ze een uitgebreide mondelinge reactie van het kind beperken, weerspiegelen ze een bewuste inspanning om nieuwe woorden te leren. Beter zou het zijn de leerling te vragen een woord als ultiem in een eigen zin te gebruiken: dit is de ultieme datum om de melk op te drinken.

Je leerlingen moeten vervolgens zeldzamere woorden en zaakvakbegrippen woorden als mythe, vervoer en ultiem opnemen in hun eigen denken, voelen, praten en schrijven. De nieuwe termen maken ze zich eigen door erover te schrijven in goede zinnen. Ze doen dit door erover te praten in kleine groepen en door te reageren op een verscheidenheid aan leesmateriaal over het thema vervoer. Kinderen moeten hun eigen ervaringen en nieuwe informatie vertellen aan anderen, het uitleggen in goede woorden, de informatie ordenen en er nieuwe nieuwsgierige vragen voor klasgenoten over bedenken.

Taalgebruik in groepjes 

Je bent vaak zo druk met het plannen van je les, het geven van instructie en het organiseren van je groep, dat je je er niet altijd bewust van bent dat je leerlingen te weinig met jou en met klasgenoten praten. Observaties van een onderwijsonderzoeker in klaslokalen lieten zien, dat leerlingen meer dan 57 procent van de tijd luisterden, en het grootste deel daarvan naar jou. Dat kan betekenen dat kinderen in klassen en scholen te weinig praten om goed te leren praten. 

In de visie van communicatief onderwijs is het werken in groepen belangrijk. Binnen kleine groepen wordt taal natuurlijker geoefend en vinden er meer gesprekken met meer deelname plaats dan in de frontale klassituatie. Gedurende het hele schooljaar worden verschillende groepen gevormd om aan projecten te werken, ideeën te verkennen, activiteiten te plannen, taalvaardigheden met elkaar te oefenen en groepspresentaties voor te bereiden. Groepjes variëren daarbij in grootte, samenstelling en taakverdeling. De meeste zijn van korte duur omdat, zodra de groep zijn doel heeft bereikt; het groepje kan stoppen. Communicatieve doelen die met groepswerk kunnen worden bereikt zijn:

  • Zelfvertrouwen winnen bij het praten; 
  • ervaringen delen en elkaar beter leren kennen;
  • kunnen werken in een groep met een deadline;
  • groepspresentatie verzorgen. 

Je kunt verschillende richtlijnen volgen om het succes van groepswerk te bevorderen:

  • Kies een passende groepsgrootte. Een ideale groepsgrootte is moeilijk te definiëren. Met te veel deelnemers neemt de frequentie van uitwisseling tussen alle deelnemers af. Met te weinig deelnemers neemt de hoeveelheid ingebrachte informatie af. Over het algemeen maken groepen van vier tot acht leden de meest productieve interactie mogelijk.
  • Houd de groepsessies kort. Te korte sessies verhinderen dat iedereen aan bod komt. Lange sessies zorgen ervoor dat belangstelling verdwijnt. Sessies tussen de vijftien en dertig minuten zijn het beste. 
  • Bewaak het groepslidmaatschap. Om kliekvorming te voorkomen kun je de groepsamenstellingen bijhouden. Varieer in vriendschap, belangstelling en niveau van de deelnemers.
  • Maak passende ruimtelijke afspraken. Wanneer meerdere groepen tegelijkertijd werken, moeten ze zich in verschillende delen van het klaslokaal ophouden, zonder dat het rumoer van de ene groep een andere groep afleidt. Het midden van je lokaal kan een gemeenschapsruimte zijn. Samen met je leerlingen heb je afgesproken waar en wanneer het stil moet zijn in de klas, waar je kunt fluisteren en bij welke activiteiten het rumoerig mag zijn. Help de leerlingen in groepjes met goed taalgebruik en voedt hun woordenschat.

Coöperatieve gespreksvormen 

Een mogelijkheid voor de stimulering van de mondelinge taalontwikkeling is al voorhanden: coöperatieve werkvormen bieden even zovele mogelijkheden om de mondelinge vaardigheden van je leerlingen ruimte te geven. Kagan spreekt over zes sleutels van het coöperatief leren en over het werken binnen zes domeinen. Daarnaast heeft hij een aantal coöperatieve structuren of werkvormen ontwikkeld. 

Het gaat bij coöperatief leren om zowel het leren van inhouden als het leren samenwerken, maar daarmee in feite ook aan de bevordering van mondeling taalgebruik in diverse situaties. Er zijn verschillende gespreksvormen die je kunt inzetten om je leerlingen te leren samenwerken en hun spreektijd uit te breiden. Hieronder volgen enkele voorbeelden.

Overleggen

De kinderen zitten in hun groepje en krijgen de opdracht om in tweetallen iets te overleggen. Het kan zijn dat ze met het schoudermaatje gaan praten of met het kind tegenover hem of haar. 

Een mening geven

De kinderen praten om de beurt. Het is handig om een bepaald voorwerp of een foto in elk groepje door te geven aan degene die mag praten. Deze werkvorm is te gebruiken bij het verwoorden van een mening of bij een vraag waar meerdere antwoorden mogelijk zijn. Aan het einde kun je klassikaal vragen naar opvallende meningen of ideeën en de goede verwoording daarvan. 

Complimenteren en tips geven

Een groepje zoekt een ander groepje en de kinderen laten aan elkaar zien wat ze hebben bedacht, gemaakt, geoefend, etc. De groepjes geven elkaar complimenten, commentaar en tips. 

Informatie delen

Het bovenstaande kan ook in tweetallen. Wanneer de kinderen van een koppel de opdracht hebben uitgevoerd, maken zij een ander koppel en delen hun informatie. Bijvoorbeeld: in tweetallen hebben ze hun weekend-belevenissen verteld. Het groepje zoekt een ander groepje en de kinderen vertellen elkaar wat ze hebben gedaan, gehoord en gezegd. Ook hierna kun je vragen om het taalgebruik van tweetallen in de hele klas te delen.

Vragen stellen en antwoorden geven

Er worden twee kringen gemaakt. Een kring is de buitenkring en de andere kring zit of staat daarbinnen. De kinderen in de beide kringen kijken elkaar aan, waardoor er weer koppels zijn gevormd. De kinderen stellen elkaar een vraag en geven antwoorden in goede zinnen. Vervolgens verschuift de binnenkring ten opzichte van de buitenkring en wordt de activiteit herhaald. 

Praten in verschillende rollen

Soms krijgt een groep een opdracht die zij gezamenlijk moeten uitvoeren. Een manier om ervoor te zorgen dat niet een kind heel hard werkt en de anderen niets doen is het verdelen van rollen in de groep. Er zijn verschillende rollen met verschillend taalgebruik. Te denken valt aan: de stimulator, de complimenten uitdeler, de aanmoediger, de tijdbewaker, de materiaalverzorger, de geluidsbewaker, de hulpvrager, en dergelijke.

Gespreksopstelling

Onderwijsonderzoekers vonden dat de plaats van leerlingen in de klas van invloed is op meer of mindere deelname aan activiteiten en taalgebruik van leerlingen. Een stilte aanwezigheid van sommige leerlingen in de klas bevordert hun mondelinge taalontwikkeling niet.

Een reorganisatie van je leer- en contactruimtes in je klaslokaal kan betekenen dat je leerlingen een groot deel van de schooldag niet vast op hun plek blijven zitten, maar in plaats daarvan naar verschillende werkplekken gaan voor verschillende soorten activiteiten, met verschillende klasgenoten en diverse interactie. Je kunt de zitopstelling van je leerlingen aanpassen aan het taalgebruik dat je wilt stimuleren. Je leerlingen leren verschillende communicatie door verschillende zitopstellingen in je lokaal. Zie verder het artikel Communicatief zaakvakonderwijs met een overzicht van enkele gespreksopstellingen.

Je beïnvloedt de taalgroei van kinderen door de manier waarop je je klaslokaal inricht. Je organiseert de communicatie in de klas en je kan daarmee de mondelinge taalvaardigheid van je leerlingen verbeteren. Je kunt kinderen helpen om taal productiever te gebruiken door leerlinggerichte klaslokalen te creëren, een fysieke omgeving te organiseren die communicatie ondersteun, je te concentreren op de inhoud en functie van communicatie en een verscheidenheid aan taalstijlen te benutten, flexibele structuren voor kleine groepen te implementeren en vraagstrategieën te gebruiken die het denken, praten en schrijven van hoog niveau stimuleren.

Stellingen

Tot slot, formuleer in een betoog je mening over de volgende twee stellingen:

1. De leerlingen zijn geen centraal uitgangspunt van een schoolsysteem.

‘Omdat leren ongemakkelijk is, werkt het niet om de leerling het centrale uitgangspunt van een schoolsysteem te maken. In een dergelijk systeem wordt de behoefte van de leerling centraal gesteld, zelfs boven die van de docent en de school. Op het moment dat de leefwereld van leerlingen dient als centraal uitgangspunt van het onderwijssysteem, zullen negen van de tien leerlingen kiezen voor de directe beloning en niet een doel op de lange termijn. De gedachte is nu eenmaal dat een like op Instagram belangrijker is dan het maken van huiswerk’.

Eric van der Plicht, 8 oktober 2021 in het artikel De school moet centraal staan, niet de leerling.

2. In een schoolsysteem behoren leerlingen met hun leraren centraal te staan.

Bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen geeft veel voldoening en energie. Maar die wordt voor een groot deel weggezogen door allerlei randverschijnselen rondom de school, waardoor onderwijs te weinig centraal staat. Dit gaat ten koste van de leerresultaten. Leraren dienen daarom meer professionele ruimte te hebben door de volgende randvoorwaarden voor goed onderwijs:  

  • Kleine groepen; 
  • in grote klaslokalen en gevarieerde ervaringsruimtes in en rondom de school;
  • met tijdverschaffend taakbeleid;
  • en afname van krampachtig doelendenken; 
  • zonder groepsplannen en met goede methoden; 
  • met minder administratie, bureaucratie en overleg daarover;
  • zodat er meer tijd is voor lesvoorbereiding onder werktijd;
  • door hoogopgeleide leraren;
  • waardoor goede instructie meer mogelijk wordt;
  • en een internationale PIRLS- en PISA-toetsing van resultaten van het Nederlands onderwijs aan relevantie wint.

Dit artikel is geïnspireerd op enkele hoofdstukken uit ’Learning Language Through Communication; A Functional Perspective; R. R.Allen, K. L. Brown en J. Yatvin; 1986. Met dank aan Frans Teunissen die het boek ooit in het Nederlandse onderwijs heeft geïntroduceerd.

De informatie over praatrijke werkvormen is geïnspireerd op het werk van Spencer Kagan over Coöperatief leren. De schoolbegeleidingsdienst RPCZ uit Middelburg vertaalde het materiaal van Kagan en geeft het vanaf 2002 uit. Het boek is te bestellen via bol.com. Kijk voor meer informatie op: www.RPCZ.nl.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.