Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Woorden en betekenissen: woordenschat verbinden met taalbeschouwing

Dolf Janson
Senior onderwijsadviseur en -ontwikkelaar bij Jansonadvies   

Janson, D. (2020). Woorden en betekenissen: woordenschat verbinden met taalbeschouwing.
Geraadpleegd op 07-12-2024,
van https://wij-leren.nl/woordenschat-verbinden-taalbeschouwing.php
Geplaatst op 17 september 2020
Woordenschat verbinden met taalbeschouwing

Vaak hangt de betekenis van woorden af van wie zo’n woord gebruikt en in welke context. Daarmee is kennis van woorden verbonden met taalbeschouwen en zelfs met filosoferen. Dat klinkt misschien heel moeilijk en theoretisch, maar het kan al met kleuters.

Het hebben, en dus ook het verwerven, van een gevarieerde woordenschat is een van de doelen van taalonderwijs. Dan gaat het niet steeds om het uitbreiden van de verzameling woorden die de leerlingen kennen. Het is minstens zo belangrijk om aandacht te besteden aan de verschillende betekenissen die woorden kunnen hebben. Enerzijds gaat het dan om het verschijnsel ‘homoniem’, hetzelfde woord, maar met een geheel andere betekenis.

Daarnaast zijn er ook woorden die pas een betekenis krijgen binnen de context waarin ze worden gebruikt, bijvoorbeeld doordat die betekenis subjectief is. Dan zijn er ook nog de synoniemen, verschillende woorden die (ongeveer) dezelfde betekenis hebben en waarvan het gebruik vaak ook weer afhangt van de context. Aan de hand van voorbeelden zal ik deze verschillende aspecten illustreren en mogelijkheden schetsen om daarmee kinderen op dat spoor te zetten.  

Homoniemen

We kennen vrij veel woorden die verschillende betekenissen hebben. Op school is het woord ‘bord’ daar een voorbeeld van. Een digibord, een whiteboard, een soort verkeersbord, maar ook een bord om van te eten en een toetsenbord kunnen allemaal in een lokaal aanwezig zijn. De opdracht ‘Zet dat maar bij het bord’ is dan zonder wijzend gebaar niet direct duidelijk.

Zo is het voorstelbaar dat als een kind vertelt “Mijn moeder werkt op een bank”, andere kinderen daar een heel verkeerd beeld bij krijgen. Het is daarom belangrijk om als leraar alert te zijn op dergelijke momenten en dan even door te vragen wat zo’n woord in die context betekent of juist aan de luisteraars te vragen wat ze dan voor zich zien.

Zo hebben we ook allerlei woorden die door een vergelijking met iets anders dezelfde naam hebben.

Denk aan de bok en het paard in een gymzaal. Ook handelingen krijgen soms zo een naam. Denk maar aan de beweging ‘fietsen’ die je ook zonder fiets kunt uitvoeren. Ook ‘schrijven’ heeft zo verschillende betekenissen: met pen en papier woorden zichtbaar maken, maar ook typen op een laptop o.i.d. en, meer algemeen, het bedenken van een tekst. 

Subjectieve betekenissen

Andere woorden krijgen betekenis door een meer persoonlijke inkleuring. In de kring kan “Oooh, wat heb jij er veel!” een uitroep zijn waarin ‘veel’ een heel specifieke betekenis heeft. Terwijl de anderen een of twee kastanjes hebben meegebracht, heeft Dino een zakje met wel vijfentwintig kastanjes bij zich. In die vergelijking lokt dat het woord ‘veel’ uit bij de andere kinderen. In het bos met kastanjebomen is het niet opgevallen dat Dino er vijfentwintig heeft meegenomen: de grond ligt nog bezaaid met kastanjes. Objectief gezien is dat pas ‘veel’…

Begrippen als ‘veel’ en ‘groot’ zijn onbepaalde begrippen. Ze worden toegekend op basis van een impliciete of expliciete en vaak persoonlijke vergelijking. Je noemt dat huis ‘groot’ als je eigen huis of de huizen ernaast (veel) kleiner zijn. Ook kan dat huis alleen vanuit een bepaald perspectief zo groot lijken. Dergelijke woorden blijken dan subjectieve etiketten. Daar is niets mis mee. Het kan juist een mooie aanleiding zijn om dit persoonlijke perspectief bewust te maken. Dat kan door hierop door te vragen of door kinderen met elkaar te laten bespreken wanneer bijvoorbeeld een stoel ‘een grote stoel’ is.

Dit stimuleert niet alleen kritisch denken, maar ook goed waarnemen en zorgvuldig formuleren.

Bovendien kunnen kinderen daardoor met elkaar ontdekken dat zo’n woord heel situatiegebonden is. “Hier is dit een ‘grote’ stoel, maar thuis hebben we stoelen die veel groter zijn.”

Betekenis met emotie

Woorden hebben door die subjectieve betekenissen vaak ook een bepaalde gevoelswaarde. ‘Veel’ kan in de ene situatie (bv. een speelgoedwinkel)  aantrekkelijk zijn, terwijl het in een andere situatie (een bord met spruitjes) weerstand oproept. Je krijgt er beelden bij die je blij maken of juist afschrikken. Op school kan het woord ‘toets’ zo’n effect hebben als een toets wordt beleefd als bedoeld om je te ‘betrappen’ op fouten, of juist om de kans te krijgen te laten zien wat je al weet of kan. Op andere momenten kan die emotie opgeroepen worden door de aankondiging ‘we gaan buitenspelen’ of ‘we gaan eten’. De een springt dan juichend op, terwijl een ander zich klein maakt om daaraan te kunnen ontsnappen.

Betekenis als expertise

Wie aan het schilderen is, heeft misschien wel tien tinten blauw gemaakt om de lucht en/of de zee weer te geven. Wie geen ervaring heeft met mengen, zal de vraag “Mag ik een beetje blauw van jou?” heel eenduidig vinden, terwijl die schilder precies wil weten welke tint blauw je bedoelt. Het onderscheiden en benoemen van kleuren is een expertise die de een meer heeft dan een ander. Je hebt natuurlijk de primaire kleuren rood, geel en blauw en de mengvormen oranje, groen en paars daartussen. Toch bestaan er allerlei andere namen voor kleuren. Violet is een soort paars, maar wanneer noem je iets violet? Je hebt naast donkerrood ook lichtrood, maar is dat wat anders dan roze? Het is leuk om al die verschillende woorden voor kleuren te verzamelen en te proberen met foto’s of door zelf verf te mengen daarbij illustraties te maken. Door experts van buiten de school te laten interviewen kunnen kinderen op zo’n gebied nog veel meer te weten komen.

Betekenissen bij synoniemen

Wanneer verschillende woorden de indruk wekken hetzelfde te betekenen, wordt het interessant om kinderen te laten onderzoeken of dat ook echt zo is. De woorden ‘snel’ en ‘vlug’ lijken naar dezelfde betekenis te verwijzen. Maar als je ze in een zin gebruikt, dus als je er een context aan toevoegt, blijkt dat toch niet altijd te kloppen. In de zin ‘De auto van Max Verstappen is erg snel.’ is dat woordje snel niet zomaar te vervangen door vlug. Maar in ‘Hij deed vlug zijn telefoon weg.’ is snel wel mogelijk, maar lijkt het toch iets anders te betekenen. Vlug wijst dan meer naar de reactietijd en snel meer naar de uitvoeringstijd. Subtiele verschillen, maar wel verschillen. Dit is typerend voor synoniemen.

Dat merk je ook heel duidelijk bij woorden als ‘weg’, ‘straat’ en ‘laan’. In alle gevallen kunnen die er uitzien als plekken waar verkeer langs huizen rijdt, maar in de details en de sfeer zijn er vaak duidelijke verschillen.

Taalgebruiksituaties

Natuurlijk zijn er nog wel meer mogelijkheden om de bekendheid met woorden en betekenissen te vergroten. Alleen al dit onderscheid (woorden en betekenissen) biedt veel mogelijkheden.

Daarom is het belangrijk in taalonderwijs steeds weer in te gaan op concrete taalgebruiksituaties waarin woorden betekenis krijgen.

Die context bepaalt immers hoe woorden geïnterpreteerd kunnen of moeten worden.

Zij keek heel serieus toen ze dat zei.
Zij keek heel ernstig toen ze dat zei.
Er kon geen lachje af toen ze dat zei.
Zij meende het echt toen ze dat zei.

Alle vier deze zinnen lijken hetzelfde te beschrijven. Toch past de ene formulering beter in een bepaalde situatie dan de andere. Door kinderen deze zinnen te laten vergelijken en bedenken wanneer je elk van die zinnen zou gebruiken, lok je niet alleen een gesprek over taalgebruik uit, maar ook over betekenisnuances en situatiegebonden taalgebruik.

Kansen voor onderwijs

Dit alles maakt ook dat bij taalonderwijs zelden antwoorden alleen maar ‘goed’ of ‘fout’ zijn. De argumenten en de context bepalen veel meer wat past, maar kinderen moeten wel op dat spoor worden gezet. De meeste taalmethoden helpen daar niet zo bij, omdat de opdrachten vaak erg gesloten zijn en voorzien van een antwoordenboek. Actief aan de gang gaan met woorden en betekenissen is daarom een mooie aanleiding om van dat patroon af te wijken en de ervaringen en voorkennis van de kinderen weer uitgangspunt van onderwijs te maken.

Naamwoorden

Wie eenmaal de smaak te pakken heeft, kan de kinderen op het spoor zetten van naamwoorden. Dat zijn altijd woorden die iets een naam geven, zoals die term al doet vermoeden. Mensen, dieren en dingen hebben ‘namen’, waarmee je ze benoemt. Dat kunnen soms ‘echte’ namen zijn, die je met een hoofdletter schrijft, maar vaak zijn het woorden die iets over iemand vertellen. Woorden als ‘vriendje’, ‘buurmeisje’ of ‘opa’ vertellen iets over je relatie met die ander. Maar het kunnen ook woorden zijn als ‘tuinman’, ‘bakker’, ‘directeur’, ‘minister’ of ‘keeper’, ‘spits’ of ‘coach’. In al die gevallen benoem je met zo’n woord een kenmerk van een persoon, waardoor je beter begrijpt wie er wordt bedoeld.

Elk voorwerp dat je om je heen ziet of dat je weleens ergens bent tegengekomen heeft zo’n naam, waardoor anderen weten wat je bedoelt. Zulke naamwoorden noemen we daarom wel ‘zelfstandig’, want door die ene naam weet je al waarover het gaat.
Dit is natuurlijk weer prachtig om te laten uitproberen: kijk in het lokaal of in de schooltuin rond en probeer zoveel mogelijk dingen die je daar opmerkt een naam te geven en noteer die op kaartjes. Dan zal blijken dat kinderen op dezelfde plek toch verschillende dingen waarnemen. Dan kan misschien ook blijken dat ze dingen verschillend noemen of voor iets geen naam weten, maar alleen kunnen beschrijven wat ze zien, horen, voelen of ruiken.

Nog meer naamwoorden

Daarnaast hebben we ook namen voor kenmerken van die zelfstandige naamwoorden. Die kunnen iets zeggen over de vorm, de kleur, de waardering, de functie of de afmeting van zo’n mens, dier, voorwerp of handeling. Je voegt daarmee informatie toe, waardoor nog duidelijker is wat je bedoelt als je die woorden gebruikt. Zulke naamwoorden heten wel ‘bijvoeglijk’, omdat ze altijd iets benoemen dat bij iets anders hoort.

Belangrijker dan die naam van zulke woorden is dat kinderen de functie ervan snappen. Als ze die door hebben, kunnen ze ermee spelen en lekker hun woorden variëren.

Welke woorden helpen beter te begrijpen hoe iets er uitziet? Welke woorden maken een verhaal spannender? Welke woorden maken duidelijk wat jij ervan vindt?

Didactisch principe

In al die gevallen waarin woorden en betekenissen centraal staan, is de aanpak eerst gericht op problematiseren: de kinderen moeten zich iets bewust worden, zich ergens over verwonderen of naar iets nieuwsgierig worden. Pas als ze zelf - in kleine groepjes - op zoek zijn geweest en dat met elkaar onder woorden hebben gebracht, is het zinvol om die ervaringen en ideeën te koppelen aan een nadere uitleg. Soms is het zelfs zinvoller om ze eerst nog een opdracht te geven waarmee ze het kunnen uitproberen. Het gaat er immers niet om dat ze alleen ‘weetjes’ verzamelen, maar dat ze verbanden gaan herkennen en zicht krijgen op de toepassingsmogelijkheden.

Er zijn allerlei woorden die voedsel aanduiden, maar die niet zeggen waarvan het is gemaakt, maar hoe het is gemaakt: gebak, gehakt, beschuit, wentelteefje, mout, meel, hangop, stamppot. Het herkennen van zulke verbanden helpt om te begrijpen wat zo’n woord betekent en bij deze voedingsmiddelen ook om te herkennen hoe het er uitziet. 

Oefenen met woorden en betekenissen mag niet doodlopen bij het juiste antwoord, maar moet perspectief bieden op zinvolle en/of aantrekkelijke toepassingen daarmee. Die zijn er gelukkig heel veel en erg gevarieerd!

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.