Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

De communicatieve klas - deel 1

Filipiak, P. (2021). De communicatieve klas - deel 1.
Geraadpleegd op 04-12-2024,
van https://wij-leren.nl/de-communicatieve-klas-deel-1.php.
Geplaatst op 9 januari 2022
Communicatieve klas

In een tweetal artikelen zal ingegaan worden op het communicatiever maken van je klas waardoor er meer ruimte ontstaat voor de spreekvaardigheid en woordenschat van je leerlingen. In dit eerste artikel worden gesprekssoorten en hoe je de buitenwereld naar binnen kunt halen besproken. 

De wereld in het klein 

Een klaslokaal is een beperkte afspiegeling van de echte wereld. Veel van de mensen, ideeën, voorwerpen, dieren en gebeurtenissen die de taalontwikkeling en het leren stimuleren, komen nooit of weinig de klas in. Er toch het beste van maken, kan goed genoeg zijn als je weet hoe je je klaslokaal zoveel als mogelijk op de echte contactrijke wereld kan laten lijken: 

  • Haal de buitenwereld nog meer in je klaslokaal.
  • Schakel je leerlingen nog meer in bij de (leer)activiteiten.
  • Breng meer leven, drama, fantasie, verbeelding, humor en opwinding in de leeractiviteiten.

Maak een sociale en communicatieve groep met leerlingen die elkaar helpen, vaak naar elkaar luisteren en met elkaar praten. Je kunt je leerlingen wel een leerlijn spreken en luisteren uit je taalmethode laten volgen, maar als de sociale en communicatieve situatie in je klas het geleerde niet ondersteunt, is het effect op de mondelinge taalontwikkeling minimaal. Sta nog meer taalcontact en informatie-uitwisseling tussen je leerlingen toe. Dit kan op drie manieren: 

  • Door meer praten en bewegen toe te staan tijdens reguliere leeractiviteiten.
  • Door speciale activiteiten te plannen die gericht zijn op interactie en taalcontact.
  • Door je klaslokaal uitdagender in te richten.

Je kunt je leerlingen op veel manieren helpen om in taal te groeien: bij het samenwerken, het omgaan met emotie, het bevorderen van gevoelens van schoonheid en bewondering. Het kind moet plezier kunnen vinden in het lezen van kinderliteratuur en het schrijven van gedichtjes, voldoening vinden in het oplossen van groepsproblemen, zelfinzicht krijgen bij het schrijven, trots zijn op een goede waardering, met kritiek kunnen omgaan en met vertrouwen ideeën in de groep delen. Toen onderwijsonderzoekers Adams en Biddle vaststelden dat slechts 5% van een schooldag werd besteed aan interpersoonlijke relaties, beschreven ze klaslokalen die ze aantroffen als "emotionele woestijnen". 

Haal de buitenwereld naar binnen

Organiseer tweewekelijks ‘buitenwereld-uren’ aansluitend bij een zaakvakthema wanneer volwassenen met verschillende beroepen, bezigheden en taalgebruik worden uitgenodigd om over hun ervaringen te praten. Soms zijn het ouders met speciale activiteiten zoals die mediawijsheid uitleggen, uitleg geven over de bouw of praten over het houden van duiven. Broers of zussen kunnen presentaties geven over hun hobby of sport, over hun leukste boek of over hun ervaringen op de basisschool en het voortgezet onderwijs. 

Er is een bijna onbeperkte verscheidenheid aan onderwerpen in de buitenwereld die helpen om het klaslokaal meer open te stellen voor divers taalgebruik. Kinderen vertellen zelf over hun ervaringen met het bouwen van een boomhut. De ene week kan het een hobby zijn, de andere week een gereedschap dat een kind gebruikt om zijn of haar ouders te helpen en de derde week gaat het over een schilderij van thuis. Werk bij ervarings- en taalrijke contacten met zo min mogelijk doelen en vraag juist pas achteraf wat er geleerd is.

Door het onderwerp vooraf met het kind te bespreken en de manier van presenteren door te praten, stimuleer je het mondeling taalgebruik en de juiste woordkeuze bij eigen ervaringen van je leerlingen. Denk ook aan roulerende tentoonstellingen over dieren, planten, steensoorten, bladeren van verschillende bomen, affiches, fossielen, enzovoort.

Gesprekssoorten 

Diverse gesprekssituaties kunnen benut worden voor spreekvaardigheid en pratend woorden leren. Hierna gaat het over het observatiegesprek, het ervaringsgesprek en het themagesprek.

Het observatiegesprek

Een observatiegesprek is een soort 'ooggetuigenverslag', waarbij de hier-en-nu-context voor alle kinderen duidelijk is. Het is concreet omdat de materialen of de situatie bij de hand is. De leerlingen kunnen volstaan met te praten over wat ze zien en kunnen dingen aanwijzen, vastpakken en benoemen en erover van gedachten wisselen.

Een observatiegesprek leent zich er goed toe om kinderen te laten rapporteren over hetgeen ze zelf in de klas, de school of de wijk ter plekke waarnemen. Het gaat om informerend taalgebruik in situaties die aan alle kinderen bekend kunnen zijn (de gedeelde context), bijvoorbeeld vertel ons eens hoe je werkt met deze staafmixer. Op deze manier is er tijdens het praten en luisteren een snel begrip tussen de kinderen en je begrijpt sneller wat het kind probeert te zeggen. Bij informerend taalgebruik in een observatiegesprek komen taalgebruiksdoelen voor zoals (gebruiks-)aanwijzingen, beschrijvingen en verklaringen met een uitleg.

Een observatiegesprek in een groepje is op een aantal punten wat moeilijker dan een omgangsgesprek in een een-op-een-situatie; het kind moet immers voor een groepje durven te praten en in een aantal goede en begrijpelijke zinnen wat langer aan het woord zijn. Het kind mag bij zijn beschrijving uiteraard ook nog de tegenwoordige tijd van werkwoorden gebruiken. Maar, gevorderde kinderen krijgen bijvoorbeeld ook vragen met betrekking tot de verleden tijd, zodat ze worden uitgelokt om de verleden tijd van werkwoorden te gebruiken. 

Een leerkracht vertelt hierover uit zijn praktijk: "Ik doe dit na afloop van het zelfstandig werken of bij het buitenspel. Vaak ook ter afronding van een lesactiviteit naar aanleiding van de resultaten, werkstukjes of gebruikte leermaterialen. Ik pak de materialen erbij en de kinderen geven een soort ‘ooggetuigenverslag'. Ik doe dit soort gesprekjes eigenlijk veel te weinig."

Het ervaringsgesprek

Een ervaringsgesprek is een gesprek waarbij kinderen over hun ervaringen vertellen. Het pratende kind is hierbij wat langer aan het woord en moet beschikken over een behoorlijke vaardigheid om mondelinge teksten te produceren. Het moet niet alleen vertellen wat het heeft meegemaakt, maar ook wat het heeft gehoord of gelezen. Dit vereist complexere taal, bijvoorbeeld de directe en indirecte rede. Er is minder sprake van een gedeelde context tussen het kind dat spreekt en de kinderen die luisteren en daardoor is het gesprek abstracter van aard. 

Dit is ook de reden waarom kinderen met een taalachterstand sneller afhaken. Een ervaringsgesprek leent zich goed om het informerend taalgebruik aan bod te laten komen. We laten kinderen taal gebruiken om te vertellen over hetgeen ze zelf hebben meegemaakt en hebben gehoord. In een ervaringsgesprek komen natuurlijk ook meningen en emoties aan bod. Het zogenoemde affectief taalgebruik met betrekking tot gevoelens en meningen zal hier zeker ruimte moeten krijgen. Je kunt een ervaringsgesprek ook meer in het 'hier-en-nu' laten plaatsvinden door een kind bijvoorbeeld aan de hand van zijn foto’s te laten beschrijven wat het gisteren op school heeft gedaan. Je leerlingen kunnen worden gestimuleerd om in een ervaringsgesprek regelmatig tegenwoordige tijd met de verleden tijd van werkwoorden af te wisselen.

Een leerkracht vertelt hierover uit zijn praktijk: "Dit doe ik elke ochtend in een kring. Het gaat om eigen ervaringen en belevenissen van de kinderen en vaak laat ik ze voorwerpen meebrengen waarmee ze iets beleefd of gedaan hebben. Aan de hand van die voorwerpen kunnen ze dan makkelijker over hun ervaring vertellen.”

Het themagesprek

De leerlingen moeten zich in een themagesprek houden aan het thema en niet afdwalen. Ze moeten ook kunnen inschatten waarover het thema gaat of zal gaan. Ze moeten zich kunnen inleven in een nieuw onderwerp en in wat anderen ervan weten en wat anderen erover zeggen. Ze moeten er eventueel voorstellingen bij kunnen maken of er zelfs over kunnen fantaseren als dat bij het thema past. Het is een tamelijk moeilijke gespreksvorm. Leerlingen moeten op een vrij verbale wijze over een nieuw onderwerp kunnen praten om er over te gaan leren. Daarbij wordt verwacht dat ze hun observatie, ervaringen en gevoelens met betrekking tot het onderwerp uit hun eigen verleden oproepen en verwoorden.

Een leerkracht vertelt hierover uit zijn praktijk: "Ik doe dit op maandag in de kring aan het begin van het thema. Ik gebruik vaak strips, praatplaten, reclamefolders, liedjes, poppenkastpoppen om het themagesprek op gang te helpen." Hierna het overzicht van deze gespreksvormen.

Gespreksvormen Kenmerken
Observatiegesprek In het hier-en-nu en een gedeelde context voor sprekers en luisteraars.
Ervaringsgesprek Over het verleden en een minder gedeelde context voor sprekers en luisteraars.
Themagesprek Over onbekende, abstracte onderwerpen uit het verleden en in de toekomst.

Ga in op wat het kind eigenlijk wil zeggen 

Toen Tobias met een paar stenen het klaslokaal binnenstormde en riep: "Kijk eens wat Hassan geeft voor mijn stenenverzameling!". Reageerde juf met: "Je bedoelt, wat Hassan me heeft gegeven?”. Ze wilde Tobias niet afkappen, maar dat deed ze wel. 

Ze zou zich daarentegen hebben kunnen richten op het onderwerp, de stenencollectie van Tobias, of op het delen van zijn gevoelens van opwinding. Ze had kunnen reageren met "Laat me eens kijken, Tobias." of "Deze heeft een ongewone vorm, hé?" of "Je bent enthousiast omdat je zoveel nieuwe stenen hebt!". Als ze dat had gedaan zou ze Tobias hebben gestimuleerd om verder te praten. Wanneer kinderen hun ideeën en gevoelens proberen te delen, kun je het beste eerst aansluiten bij hun emotie en ze dan pas helpen bij beter taalgebruik. 

Geef je leerlingen meer initiatief in of uit de buitenwereld

Je kunt, indien het veilig is, je leerlingen tweewekelijks naar aanleiding van een wereldoriënterend thema uit een zaakvak- of wereldoriënterende methode, de wijk in laten gaan met een gerichte observatie of met een interviewopdracht. Ouders of een oudere wijkbewoner kunnen daarbij ondersteuning bieden. 

Ze kunnen op zoek gaan naar verschillende soorten vogels, bomen, automerken, straatnamen met hun herkomst, soorten huizen en gebouwen, soorten van dienstverlening en historische gevelteksten en moestuinen in de wijk. Deze informatie kan worden vastgelegd en gefotografeerd en, terug in de klas, worden gebruikt om daarbij grafieken en plattegronden te maken, aansluitend bij het zaakvakthema dat aan de orde is. Sommige kinderen maken ansichtkaarten over de wijk en versturen die naar hun ouders, vriendjes en vriendinnen of naar ouderen in de wijk. Er is ook nog steeds niets mis met excursies naar het museum, de haven, het politiebureau, het gemeentehuis, het postkantoor, de boerderij of naar de plaats waar het lokale krantje wordt gemaakt. Stimuleer daarbij goed mondeling en schriftelijk taalgebruik tijdens en na afloop van de (culturele) activiteit. Maak foto’s en bespreek die.

Kinderen kunnen praten en schrijven naar aanleiding van eigen spullen zoals hun fiets, voetbal, hockeystick. Ze vertellen over uitstapjes, sociale evenementen, buurtfeesten, opa en oma, eigen verzamelingen, hobby's, huisdieren en dergelijke. Vaak zien jonge kinderen zichzelf als experts van hun eigen leven en weten daar veel van. Je kunt je leerlingen op verschillende manieren helpen met de ontwikkeling van dit taalgebruik. 

Bij de presentatie van een voorwerp, bijvoorbeeld een fietsaccu, kan je je leerlingen een paar minuten laten brainstormen over alle verschillende voor- en nadelen van het object. Gelet wordt op een juiste woordkeuze en goed woordgebruik in grammaticaal goede zinnen. Gebruik de deskundigheden van je leerlingen. In elke klas vind je waarschijnlijk een verscheidenheid aan experts: verzamelaars van munten, rotsen, mineralen, postzegels, schelpen.

Een andere manier om kinderen te helpen om op eigen initiatief te praten, is door hen aan te moedigen hun opmerkingen en reacties op elkaar te richten, zodat meer klasgenoten meedoen in de communicatie. Ook kun je open vragen stellen waarop je zelf niet het enige goede antwoord hebt en je leerlingen verschillende goede antwoorden mogen geven. Deze mogelijkheden betekenen niet dat je de regie moet loslaten. Je kunt lesgeven zonder altijd te domineren, je kunt gezaghebbend maar niet autoritair zijn; kindvolgend én kindleidend.

Breng meer leven, drama, humor en opwinding in alledaagse leeractiviteiten

Het aantrekkelijker en communicatiever maken van (werk)boeken en papieren activiteiten is lastig. Er is een combinatie van kennis, verbeelding en begrip van kinderen en de wereld voor nodig om alledaagse leeractiviteiten motiverender te maken. Je kunt kinderen boeken vrij en zelfstandig laten lezen en erover praten, maar je kunt ook allerlei actieve leeswerkvormen koppelen aan de gelezen tekst, zoals in het artikel Juf, ik was Monica. Lezen leidt daarbij tot meer praten én meer leesmotivatie.

Rollenspel

Rollenspel biedt de mogelijkheid om mondelinge taal te oefenen in situaties die niet letterlijk beschikbaar zijn in klaslokalen. Onderwijsonderzoeker Wood merkte op dat "rollenspel waarschijnlijk de activiteit is waar de kinderen het meest van genieten, terwijl het een effectieve vorm van instructie mogelijk maakt." Door middel van rollenspellen krijgen kinderen de kans om te experimenteren met nieuw spreek- en luistergedrag.

Coaching

Goede mondelinge taalvaardigheden kunnen kun je bevorderen door coaching. Wanneer kinderen bijvoorbeeld een actualiteiten-journaal over de eigen school voorbereiden, kun je hen coachen op het gebied van stemsnelheid, toonhoogte, volume en kwaliteit van taalgebruik en woordenschat. Terwijl de kinderen oefenen met het overbrengen van hun informatie, geef je advies over effectieve presentatietechnieken en het rekening houden met het publiek in de klas. Als een echte coach moedig je goed taalgedrag aan en prijs je de verbeteringen. Coaching wordt nog wel eens afgezet tegen Directe Instructie; dat is onzinnig want het is allebei nuttig. Wanneer is het nodig om kennis en vaardigheden expliciet te instrueren en wanneer moet het communicatief worden toegepast en verder worden ontdekt door je leerlingen? 

Voorbeeldige communicatie 

Juf Eva stond Jesse toe om het voortouw te nemen in het gesprek. Ze nam de tijd om met Jesse te praten, toonde echte interesse in het door Jesse geïnitieerde onderwerp, reageerde kort toen hij pauzeerde in zijn monoloog en stelde af en toe een geïnteresseerde vraag. De juf bleef op de achtergrond en hielp Jesse om uit te leggen hoe hij zijn verzameling schelpen had gemaakt. 

Je eigen taalgebruik vormt voor je leerlingen een model van effectief spreek- en luistergedrag. Taaldeskundigen Hopper en Naremore beschouwden het model-leren van taalgedrag in authentieke situaties als de sterkste "hefboom voor de mondelinge taalontwikkeling van kinderen”. Op school leren ze goed taalgebruik door met jou en met klasgenoten te communiceren. Het leren van goed taalgebruik vindt zowel plaats in je taalonderwijs als bij alle andere schoolvakken en activiteiten gedurende het schooljaar. Je dient je dus te realiseren dat de manier waarop je daarbij met je leerlingen omgaat en praat, sterk kan bijdragen aan de ontwikkeling van hun mondeling taalgebruik en woordenschat. 

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.