Kennisplatform
Nieuw: Let op! Wij-leren.nl lanceert nieuwe website

Stem lesstof af op ontwikkelingsfase van kind

Ewald Vervaet
Ontwikkelingspsycholoog en docent bij Stichting Histos  

Vervaet, E. (2018). Stem lesstof af op ontwikkelingsfase van kind.
Geraadpleegd op 07-12-2024,
van https://wij-leren.nl/testcultuur-proeven-ontwikkelingsfase.php
Geplaatst op 1 mei 2018
Afstemmen op ontwikkelingsfase kind

Een van de oorzaken van de daling van het onderwijsniveau op de basisschool ligt in de opvatting dat het intelligentieniveau van kinderen verhoogd zou kunnen worden. Het  is hoog tijd om weer rekening te gaan met de psychologische ontwikkeling van het kind.

De Inspectie van het Onderwijs meldde in haar ”Staat van het onderwijs” van 11 april 2018 dat het onderwijsniveau van de basisschool over de hele linie achteruitholt, vooral in de kernvakken. In 2017 verlieten 3500 leerlingen groep 8 met onvoldoende leesvaardigheid en 13.000 leerlingen met onvoldoende rekenvaardigheid. Het aandeel leerlingen dat onvoldoende leesvaardig is, steeg in twee jaar van 1,4 naar 2,2 procent.

De onderwijsinspectie begrijpt niet waarom het onderwijsniveau daalt. Volgens mij zit de verklaring in het feit dat de ontwikkelingspsychologie, de onderwijskunde en de testpsychologie zich met het onderwijs bezighouden vanuit onhoudbare invalshoeken. Daardoor zijn twee punten scheefgegroeid:

  • Leerlingen krijgen stelselmatig leerstof waar ze niet rijp voor zijn.
  • Leerlingen worden stelselmatig verkeerd getoetst, namelijk met tests.

(On)ontwikkelbaarheid van de intelligentie

De kiem van het vroegtijdige aanbod is door de natuurkundige, filosoof en pedagoog Philip Kohnstamm gelegd. In 1929 maakte hij kennis met de opvatting van de Duitse filosoof en psycholoog Otto Selz, volgens welke het intelligentieniveau van kinderen verhoogd zou kunnen worden. Kohnstamm was meteen óm en bracht die opvatting nog dat jaar in ons land.


De verhogingsopvatting is door de neerlandicus, filosoof en pedagoog Martinus Langeveld uitgewerkt tot de gedachte van de ontwikkelbaarheid van het kinderlijke denken. Die gedachte institutionaliseerde hij in 1946 in het Pedagogische Instituut in Utrecht. Dat instituut heeft tientallen (latere) hoogleraren onderwijskunde of ontwikkelingspsychologie en docenten van kweekscholen en pabo’s opgeleid. Zo is er aan onze universiteiten en pabo’s een betrekkelijk gesloten netwerk ontstaan, dat de externe ontwikkelbaarheid van de intelligentie op filosofische gronden mogelijk acht en de psychologische ontwikkelingsfasen van het kind ontkent of negeert.

Let wel: feitelijk blijken ontwikkelingsfasen wel degelijk te bestaan.
Zo kon het gebeuren dat de kleuterschool en de lagere school op filosofische gronden in 1985 zijn gefuseerd tot de basisschool. Een ander voorbeeld is het begrip ‘streefniveau’ (Staat van het onderwijs bevat het 50 keer). Op filosofische gronden worden scholen geacht leerlingen – ongeacht hun feitelijke rijpheid – naar een bepaald niveau te brengen.

Lettertraining

Een voorbeeld is dat de Onderwijsinspectie in 2006 alle basisscholen heeft opgeroepen om in de groepen 1 en 2 letters aan te bieden. Feit is echter dat kinderen zowel in 2006 als in 2018 gemiddeld rond 6,5 jaar leesrijp worden en dan wat met letters aan kunnen. Niet-leesrijpe kinderen die in juni 18 letters kennen, zijn ze na de zomervakantie voor meer dan de helft daarvan weer vergeten. De inspectie acht dit goed onderwijs en grijpt niet in...

Een ander voorbeeld is de Cito-spellingstoets voor eind groep 4. Woorden als ‘luid’, ‘muren’ en ‘bakker’ staan erin. Het gemiddelde kind is echter pas in groep 6/7 aan /luit/-‘luid’, /muu-run/-‘muren’ en /ba-kur/-‘bakker’ toe.
Door de waarde die veel schoolbesturen en de onderwijsinspectie aan Citotests hechten, trainen veel scholen – zeer tegen hun zin – groep 4 op de betreffende spellingsregels. Daardoor zijn de Citoresultaten aardig, maar dan beginnen de problemen pas echt goed vanwege de niet-rijpheid van de meeste leerlingen.

Nog zo’n twee jaar moeten ze de leerkrachten de spellingsregels alsmaar blijven uitleggen en moeten ze de vele spellingsfouten blijven verbeteren (wat uiteraard kind en leerkracht demotiveert): ‘hoet’ (voor ‘hoed’ vanwege /hoetju/), ‘vertroken’ (voor ‘vertrokken’ vanwege ‘ik vertrok’), ‘spelden’ (voor ‘speelden’ vanwege ‘ze spelen’).
Scholen willen eerst nagaan of een kind spellingsrijp is, dan de spellingsregels aanbieden en tot slot toetsen. Dit kan want er bestaan goede spellingsrijpheidsproeven; zie verderop.

Het gevolg van de grote hoeveelheid voortijdig aangeboden stof is: leerlingen krijgen weerzin tegen lezen en Nederlands, meer faalangst, minder zelfwaardegevoel, afnemende leesvaardigheid; afbrandende leerkrachten vanwege het alsmaar moeten uitleggen en verbeteren; te weinig tijd en energie voor stof waar de leerlingen wél aan toe zijn.

De inspectie erkent nu de tegenvallende resultaten van de afgelopen twintig jaar. Maar ten opzichte van de filosofisch beleden streefniveaus vielen de resultaten eigenlijk altijd al tegen. Volgens de dominante richting werd dan steeds aanbevolen om bepaalde stof nóg vroeger aan te bieden, daarmee een neerwaartse spiraal in stand houdend.

Doorbreek de testcultuur!

Onderwijstests versus proeven

De kiem van het oneigenlijke toetsen ligt in het Cito zoals dat rond 1960 is gestart.
Een test is doorgaans een meerkeuzetoets. Er komt uit hoeveel procent een kind van een gemiddelde afwijkt en er zitten geen ontwikkelingspsychologische en/of onderwijskundige en/of pedagogische inzichten achter maar twee onhoudbare methodologische aannames.

  1. In de eerste plaats berusten tests op onhoudbare opvattingen over meten. De belangrijkste van die onhoudbare opvattingen is dat men de meetfouttheorie van de natuurwetenschappen in de tweede helft van de 19e eeuw heeft omgevormd tot een meettheorie: een gemiddelde zou een groep leerlingen kenmerken terwijl elke leerling daar een afwijking van zou zijn (wat niet klopt), precies zoals het gemiddelde van 25 metingen de stand van een ster het beste weergeeft en elke meting daar een afwijking van is (wat wél klopt).
  2. In de tweede plaats ontwikkelen kinderen zich voortdurend, ook in de schoolvakken. We zagen dat hierboven: een kleuter kan niets met letters, een jong schoolkind wel; een kind kan eerst niet nagaan of het ‘hand’ of ‘hant’ moet zijn, daarna wel (‘ik hoor /twee handun/, dus met /d/ vóór /un/; het is dus “hand”’). Een test gooit echter rijpe en niet-rijpe kinderen op één hoop door over alle kinderen te middelen. Daardoor weten we bij een kind met een laag resultaat niet of het ergens niet rijp voor was of misschien ook wel maar dat het slecht onderwijs heeft gekregen of een persoonlijk probleem had.

Naast tests zijn er binnen het toetsgebeuren ook proeven. Rijpheid voor bepaalde schoolstof bijvoorbeeld bepaalt men met rijpheidsproeven. Anders dan tests zijn die gebaseerd op houdbaar gebleken ontwikkelingspsychologische inzichten.
Leesrijpheid bijvoorbeeld wordt vastgesteld met de leesproef. Eerst laat men het kind enkele woorden schrijven, die het zich in het kader van zijn vrije spel eigen heeft gemaakt. Rik schrijft bijvoorbeeld RIK, MAMA en LOTTE (zus). U schrijft met zijn letters het woord KORT. Als hij dit als ‘K, o, r, t’ leest, is hij niet leesrijp. Maar als hij KORT als ‘K, o, r, t; kort’ leest, is hij wel leesrijp. 

De spellingrijpheid voor /hant/-‘hand’ wordt vastgesteld door na te gaan of een leerling de noodzakelijke stappen in het algemeen kan maken. U zegt: ‘Ik zie een huis’ – leerling: ‘Twee huizen; meteen vóór /un/: /z/’ (en niet /h/ of /ui/). U: ‘Dat is een worst’ – leerling: ‘Twee worsten; meteen vóór /un/: /t/’ (en niet /w/, /o/, /r/ of /s/). Enzovoort. Dan kan het ook ‘Twee handen; meteen vóór /un/: /d/’.

Naast rijpheidsproeven zijn er vorderingsproeven. Overhoringen, proefwerken en examens met open vragen vallen eronder. Met een vorderingsproef gaat men na in hoeverre een leerling de stof, waar hij blijkens de rijpheidsproef aan toe is, daadwerkelijk beheerst.

Noodplan

De problemen in het Nederlandse onderwijs zijn ernstig en zitten vanwege hun lange voorgeschiedenis diep. Bovendien hangen ze met elkaar samen. Dat wil zeggen, door de ontwikkelbaarheidsgedachte is er in het onderwijs een opjaagcultuur gekomen maar het fasenloze van die ontwikkelbaarheidsgedachte heeft het testen wel mogelijk gemaakt – een test middelt immers over rijp en niet-rijp. Omgekeerd, de testcultuur heeft ervoor gezorgd dat scholen en leerkrachten hun uiterste best doen om uit hun leerlingen toch nog iets te knijpen, ook als dat er niet werkelijk in zat – in mijn somberste ogenblikken vergelijk ik dit met de pijnbank waar mensen op werden gelegd om schuld te bekennen, schuldig of niet.

Het onderwijsstelsel zit volgens mij dus ook nog eens gevangen in een vicieuze cirkel. Er is daarom een noodplan nodig om de opjaag- en testcultuur te doorbreken. Acht van de noodzakelijke stappen zijn:

  • Alle betrokkenen in en bij het basisonderwijs wijzen niet elkaar als schuldige aan maar erkennen aan elkaar dat ze allemaal slachtoffer zijn van de geschiedenis sedert 1946 en rond 1960, huilen samen uit en beginnen opnieuw vanuit de ontwikkelingsfasen en de proeven. 
  • Leerkrachten worden weer meester over het lesgeven en over de lesinhouden. Een schoolbestuur controleert van de begroting of de posten onderwijskundig van aard zijn en of de uitgaven de inkomsten niet overschrijden en bewaakt de identiteit van de school.
  • Om toekomstige problemen te voorkomen komt er een lichaam dat door alle basisschoolleerkrachten wordt gekozen en dat voor elke maatregel en wetswijzing op het gebied van het basisonderwijs geraadpleegd dient te worden door de regering. (Voor het voortgezette onderwijs komt ook zo’n lichaam.)
  • Pabo’s zetten de gedachte aan de ontwikkelbaarheid van de intelligentie, die sedert ongeveer 1970 ‘zone van de naaste ontwikkeling’ heet, opzij en leiden weer theoretisch en praktisch op in de ontwikkelingsfasen van het kind.
  • De onderwijsinspectie controleert of een school elk kind in zijn psychologische ontwikkeling volgt en daar niet boven (of onder) zit en ziet onderwijsresultaten als sluitstenen van die ontwikkeling.
  • De onderwijsinspectie erkent nog slechts proeven en verbiedt tests.
  • Het Cito maakt slechts rijpheids- en vorderingsproeven of sluit de deuren.
  • De regering en de Tweede Kamer spreken plechtig uit dat er na deze structuurwijzigingen in het onderwijs geen structuurwijzigingen meer komen – alleen nog bijstellingen voor hobbels die zich ongetwijfeld zullen voordoen.
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.